Niemand schijnt het antwoord precies te weten, had hier al eens iets over geplaatst,
maar kon het nu niet vinden, dus even wat anders opgezocht:
Citaat:
Heilige geometrie
Wat we wel weten is dat de dodecaëder of het regelmatig twaalfvlak
als ruimtelijke figuur al bij de Grieken bekend was. Samen met de
tetraëder of piramide (het viervlak ), de kubus (het zesvlak), de octaeder
(het achtvlak) en de icosaëder (het twintigvlak) in drie dimensies
vormt het de zogenaamde platonische lichamen. Zoals historicus
Robert Nouwen in de inleiding van zijn boek over de dodecaeder
vermeldt, komt de vorm in de natuur voor als het kristal van piriet,
een geel mineraal met metaalglans dat in de prehistorie als vuurslag
gebruikt werd. Haalden de Grieken daar de mosterd? Weinig
waarschijnlijk. Niemand zal het u kwalijk nemen als u nog nooit van
de pythagoreër Hippasos van Metapontum (ca. 520-480 voor
Christus) gehoord hebt, maar hij was degene die voor het eerst het
meetkundig lichaam van de pentagon-dodecaëder construeerde en
erover publiceerde.
Het zou hem duur te staan komen, want voor
deze goddeloze (?) daad zou hij gestraft zijn met de verdrinkingsdood.
Als ik dat geweten had toen ik in de les ‘handenarbeid’ op het
lyceum de platonische figuren met wit tekenpapier en lijm in elkaar
moest prutsen, ik had wat meer ijver aan de dag gelegd. Plato koppelde
de ruimtelijke figuren aan de elementen. De tetraëder staat
voor vuur, de kubus voor aarde, de octaëder voor lucht, de icosaëder
voor water. De vijfde, de dodecaëder, koppelde hij aan een element
van een andere orde, de ether, een substantie die alle vier de andere
doordringt. Vandaar dat de dodecaëder geassocieerd wordt met het universum.
Hier zou ik een paragraaf kunnen inlassen over wat de
ingewijden de ‘Heilige Geometrie’ noemen, wat de blauwdruk zou
zijn van het universum waaruit alles wat we om ons heen zien geschapen
is. Maar aangezien elke neiging tot esoterie mij vreemd is, zal ik u dat besparen.
Keltisch vernuft
Toen Robert Nouwen in 1993 zijn boek over de dodecaëder publiceerde,
waren er zevenenzeventig Gallo-Romeinse exemplaren bekend.
Intussen zouden het er meer dan honderd zijn, daterend van
de eerste of de tweede eeuw na Christus. Ze werden gevonden in een
gebied dat grosso modo overeenkomt met de vroegere Keltische beschaving:
Groot-Brittannië, België, Nederland, Duitsland, Frankrijk,
Zwitserland, Oostenrijk, Joegoslavië. Daar staat tegenover dat
geen enkel exemplaar werd aangetroffen in het gebied van de Middellandse
Zee: de Midi in Frankrijk, Italië, Spanje, Griekenland,
Egypte. Wel werden er buiten het Keltische gebied vergelijkbare of
verwante voorwerpen teruggevonden, tot in India en Vietnam toe.
Wat het niet simpeler maakt om het hoe en waarom van ‘het ding’ te
bepalen is dat de dodecaëders in de meest uiteenlopende vindplaatsen
aangetroffen werden: in graven, openbare badgelegenheden, militaire
kampen, stadswoningen, bij een theater of zelfs in een muntschat.
Soms is de vindplaats onbekend.
Voor wie het leuk vind om er meer over te lezen,
hier komt dit stukje vandaan:
http://www.robertnouwen.be/Tabularium/Dodecaeder.pdf
En hier staat heel veel, met voorbeelden van berekeningen
er bij hoe het misschien gebruikt zou kunnen zijn:
http://www.dodecaeder.nl/hypothese
en dan nog dit, maar komt overeen met de andere linken:
http://historiek.net/de-mysterieuze-dodecaeder/19034/