De Hemel op Aarde

Hier kan men onderwerpen plaatsen zoals : wijsheid , inzicht , tarot , orakels enz.
Plaats reactie
Ster
Leerling
Berichten: 539
Lid geworden op: 10 apr 2012, 11:20

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Ster » 30 aug 2012, 21:59

Hier komt de zevende aflevering van het zeilavontuur, naar de Hemel op Aarde.

Gelieve de nieuwe tekst onderaan te vinden.

DE HEMEL OP AARDE

METAFOOR: HET ZEILAVONTUUR

Het verhaal:

We bemerken dat we al vele jaren in dit bootje zitten. Zowat, reeds van negen maanden vóór onze geboorte.
Vooraf waren er bouwplannen geweest. Keuzes gemaakt door de kapitein; de reder; de werfleiding; de financiers en de overheid.
Het zou een groeiboot worden.
En in overleg met de kapitein werd een reisdoel en dito plan opgesteld en ondertekend door Flez. (Wat wij later weer vergaten.)
Een peter en meter werden aangeduid. En de schuit werd: ‘Thcil’ gedoopt.
Aanvankelijk was onze scheepsvorm uiterst klein. Twee … acht cellen. Embryo. Tot we een menselijke vorm aannamen.
Er werd een stuurman aangemonsterd.
Onze eerste trip was al zwaar … sterk gekanaliseerd en te water gelaten … verworpen in de kou. Gelukkig was er de liefde van de reder, Regoh Flez.
Flez en de peter, Legnemerehcseb hadden aanvankelijk het roer in handen.
De taak van de stuurman, Rekned was nog zeer beperkt.
De reis werd reeds geleid door de kapitein, Flez, maar verliep nu nog door grachten; kanalen en riviertjes.





Het was een spelevaren. Het was kinderspel. Vertrouwvol … experimenten … lachen en stoeien in het water.
Met soms kleine, snel vergeten verdrietjes.

Nu ontpopte de meter, Legne zich als fokkemaatje, om de schoothoek van de fok te bedienen. (Honi soit qui mal y pense.)
Er waren meerdere boten die dezelfde kant op voeren en de stuurmannen wisselden ideeën uit.
Al doende leerde Rekned zijn eigen bootje (dat langzaam groeide tot boot) besturen.
Hij nam de helmstok en de hoofdschoot beet en leerde de huif naar de wind hangen.
Hij kwam tot discretie en werd zelfstandiger.
Daar hij rechtshandig was nam hij de helmstok – het stuur - in de rechterhand, drukte hem van zich weg en zei, dit is stuurboord. En de kant achter zijn rug noemt hij, bakboord.

Met het gestelde doel voor ogen, volgde Flez de signalen van Egilieh Tseeg, zijn instrumentarium en hield steeds een oogje in het zeil.
Hij gaf zijn instructies meteen door aan Rekned.

Zij kwamen nu aan de sassen naar de stroom en de bekwaamheid van Rekned nam toe.
Eenmaal op de stroom begon Thcil lichtjes te deinen. Het zijn de stromingen, Seitome, die ontstaan door het spel van de getijden en Eigrene, de winden, stelde Flez hem gerust.
Het ging hen voor de wind. Met maximum snelheid vooruit. Geen vuilte aan de lucht.
Flez zei ook dat hij geleidt werd door Regoh Flez, dus dat hij op beide oren kon slapen.


Voor Rekned was dit ‘des guten zu viel‘. Dit is niet mogelijk! Zoveel ‘chance’ tegelijk. Dat leek hem verdacht.
Hij dacht zelf voldoende van de vaartkunst af te weten en kon zelf wel beslissen hoe hij moest handelen.
Hij begon de bevelen van Flez te negeren.
 - Ik zie zelf wel hoe ik moet varen, sprak hij.
Dit viel in goede aarde bij Oge, de verstekeling, die hij zich ingebeeld had.
Deze moest hem helpen, om zich van de dwingelandij van Flez te kunnen losmaken.
Hij vond hem in het vooronder. Bezorgde hem voedsel en drank en luisterde gretig naar zijn raad.





Zij naderden het zeegat. Rekned was al uit de kluiten gewassen. Het fokkemaatje, Legne luisterde hem positieve voorstellen in, om hem volgens 'het voorop gestelde plan' te laten varen, maar Oge vertelde dat hij het licht gezien had, de lantaarn aan de mast, Reficul.
Luister nu eens goed naar mij, zei hij. De Flez is een dromer. De Hemel op Aarde, dat is louter fantasie. Zegt hij niet dat deze tocht louter rozeschijn en manegeur is? Pas daar voor op! Hij lijmt jou!
Hij wil jou naar zijn luchtkastelen doen varen. Je kunt veel vlugger en meer realiseren, door naar mij te luisteren.
Neem eens een andere koers. Je zult wel ervaren hoe gemakkelijk het kan.

Ze waren nu het zeegat uit. Het echte werk begon.
Flez ging nu, met Egilieh Tseeg en Regoh Flez de juiste koers bepalen, volgens het geplande reisdoel.
Dit viel niet mee voor Rekned. Hij richtte - met het roer - de kikker op het opgegeven doel, maar dit bleek gewoon ‘in de wind’ (tegen de wind in) varen te zijn, dus laveren.
Het was hard labeur, steeds maar overstag gaan. En gevaarlijk … oppassen om de giek niet tegen het hoofd te krijgen.
En dan moest hij er gelijktijdig nog op letten dat hij evenveel naar bakboord vaarde als naar stuurboord. (Een sinusoïde beschrijven, zoals het teken dat hij eens in de lucht gezien had.)
Hij vloekte.
Dat was koren op de molen van Oge. Zie je nou wel dat Flez jou niet mag! Met zijn dromerijen! En sprak hij niet van de Hemel op Aarde?
Ik heb een voorstel: Pak het gemakkelijk. Strijk de zeilen en laat die helmstok los.
Geniet van jouw rust! Ga een pintje drinken in de kombuis. Dat is nog wat anders, hé!
La dolce far niente.
Flez zag aan het vaantje - boven op de mast - en de roerverklikker dat er iets mis was en verwittigde Rekned, maar hij riep: ‘nichts los’. Ik laat alles los. Ik heb toch mijn eigen vrij wil, nietwaar?
- Ja, maar wij zouden toch naar ons reisdoel varen. Wij hadden toch een plan afgesproken.
- Wat plan, welke doel? Kom niet gezeverd hé!
- Wij hadden ons toch geëngageerd!
- Larie en apekool! Betweter!
En hij legde zich op een stapel visnetten, in de zon.






Rekned begon te mijmeren … hoe hij contact hield met de kameraden, in de andere boten, die in hun vloot meevoeren of toevallig langs zeilden… Er waren ook van die boten met bolle fokken en een ronde achtersteven… die zou hij wel eens van dichtbij willen leren kennen…
Zij hielpen elkaar, waar nodig en mogelijk… Ook zij hadden wel eens onenigheid met de kap’ten, maar zo scherp als hier was het bij hen blijkbaar niet gesteld… Die Flez met zijn hemelvaart …Rekned had hen gezegd dat hij er drastisch tegenin zou gaan en hem het zwijgen zou opleggen…

- Zeg stuur, riep Flez vanuit de commandotoren, zie jij dan niet dat wij achteruit varen?
- Blijf jij maar stil in jouw ivoren torentje zitten. Wij doen het hier wel!
- Goed gezegd, bevestigde Oge. Jíj bent de nieuwe baas, hier!
- En Eigrene, de wind en Seitome, de stromingen nemen ons mee. Ja, je hebt een vrije wil, maar weet jij waar wij gaan belanden?: verwittigde Flez weer.
- Ja … de beste stuurlui staan aan wal: repliceerde hij.

De kapitein had al contact opgenomen met de reder, Regoh Flez. Deze had hem laten weten, dat hij Rekned de vrijheid zou laten om hem aldus deze proef te laten doorstaan.

Intussen bemerkte de stuurman niet dat Thcil meegenomen werd door een vloedgolf.

Er staat een stevige zeebries. Hoge golven en sterke stromingen.
Thcil nadert de rede, maar Rekned heeft niets in de gaten.
Het fokkemaatje, Legne laat de fok wapperen in de wind.
Flez roept en wijst op de riskante situatie. We retrograderen, varen achteruit!
Te laat. Thcil zit aan lager wal.
Vastgelopen op een zandbank.
Rekned springt op:
- Wat gaan we nu hebben? De boot zit vast. En dit bij hoogtij. Wij zijn verloren! Dedju! Nonde, nondedju.
- Oge zegt dat dit allemaal de schuld is van Legne en Flez, de zwever.
- Ja, jij had toch kunnen bijsturen met de fok, jouw verantwoordelijkheid! Verdomme!
- Flez zegt te kunnen helpen.
- Zwijg vijg, ge hebt geen handen aan je lijf! Ik zal de boel weer alleen moeten redden.
Hij zoekt de Indische schoffel en laat zich overboord glijden, tot op de zandbank. Begint rond de romp te schoffelen. Zakt in het slijk. Onmogelijk. Dan maar wachten tot het tij keert. Spoelt zijn benen schoon en klimt terug aan boord.
De zon staat al te gloeien op de horizon.
Hij is moe, laat zich neerzakken op de visnetten en valt in slaap.




Het is laag tij, maar Rekned slaapt nog.
Het deemstert en Legne gaat eens kijken naar de toestand van Thcil, die nu op het droge ligt.
De romp lijkt oké, maar het zwaard is licht beschadig.
Ze gaat met veel gedruis naar Rekned en schud hem wakker. ‘Kom ‘Stuur’ je kan nu het zwaard van Thcil herstellen.’
Hij staat al geeuwend op. Nog slaapdronken van gisteren.
 Ja, gisteren … wat was er ook weer? Oh ja … aan lager wal …
 Wat zei ze? … zwaard maken.
 Effe kijke!

Pissig pakt hij de schoffel, klimt over boord en - ja, hoor - van het zwaard schijnt een stuk afgebroken te zijn.
- Dogverblotekonte nog aan toe, zeg! Hoe kunnen we dit herstellen? Wat een ramp! Wij raken hier nooit weg! … Zal ik maar verslag uitbrengen bij Flez?
- Oge: Laat die klerezeiker maar betijen, hij speelt onder een hoedje met de reder.
- Legne: In het ruim liggen nog planken en je hebt een zaag; beitel; lijm en nagels: je kan het zelf.
- Rekned: Ik ben hier toch ‘den duivel doet al’!
Hij haalt het nodige en plaatst de valreep tegen de zijflank, om makkelijker in en uit de boot te komen.

Hij zit daar uren, in het half duister, weer te zwoegen in de modder.
Schoffelen; romp ondersteunen; zwaard vrijmaken. Zwaard schoonmaken, meten, zagen, kappen, lijmen, stutten en … vloeken.
Maar hij houdt zich toch gedeisd. Hij voelt zich ook schuldig. Hij had toch niet alles moeten laten varen. Ik ben toch dom geweest. Mea culpa!
Maar drukt dit gevoel vlug weg en werkt verder.
- Ik zal lichtsignalen geven voor mijn vrienden, zegt Rekned.
- Ze zullen het niet eens merken en dan komen ze nog niet. Mooie vrienden die jij hebt. Je bent niet eens een vriend waardig, nietsnut!: zegt Oge.

Straks is er weer vloed. Het ultieme moment om Thcil weer vlot te krijgen, maar hoe?
De wind is nog niet gekeerd. De kust is nog ver en we zitten nog muurvast.
Rekned wordt wanhopig.
- Legne: We zouden misschien, via Flez, contact kunnen opnemen met Regoh Flez.
- Nooit!
- Of ik kan hulp sturen, als je ’t mij vraagt?
- Ja, lief fokkemaatje, zie jij dat zitten?
Net als het tij maximaal is komt er een motorsloep langs gevaren.





Rekned veert recht zwaait en roept naar de mensen in de sloep.
 Red onze zielen! Hierheen!
Zij gooien het roer om en komen hun richting uit.
- Hallo! Bootje vastgelopen?
- Kunnen jullie ons helpen?
- Proberen!
Zij werpen een touw.
- Maak tros vast!
- Thanks! Oké, doet Legne.
- ‘Zit landwind’, roept een van de redders.
- ‘Vlug, hijs de zeilen’, klinkt het bevel uit de commandotoren.
- Zullen voorzichtig trekken.
- Dat zal nooit lukken, merkt Oge. Thcil zit muurvast in modder; zeewier en schelpen. Vooruit lamme stuurman, baggeren maar!
Rekned moet het weer bekopen.
- Nonde, nonde.
- ‘Zwijg maar, eigen schuld dikke bult!’ Lacht Oge.
- ‘Maar jij hebt mij belazerd’, schreeuwt Rekned terug.
Eindelijk beweegt Thcil.
Legne: ‘Trek voorzichtig aan het koordje, dan breekt het lijntje niet.’
Rekned: Hoera! We komen los! Dankzij de reddende engelen!
Oge: Wie gaat hier het gelag betalen, denk je?

De redders komen langszij varen.
- Kom mannen, een pintje drinken in de kajuit!
Wat ontspanning na de zware nacht en ochtend doet hen deugd.
Ook Flez komt er bij zitten.
De leider van de rescue-boot vraagt aan Flez hoe hij zijn schuld gaat vereffenen.
- Stuur, schrijf maar een schuldbrief voor deze heren! Beveelt Oge.
Rekned: ‘k Heb hier toch ook mijn kl. moeten afdraaien.’
- Gelijk heb je, Rekned. Jij bent hier het zwarte schaap!
- Weet je wat, ik zal ook schuldbrieven laten opstellen door mijn kameraden, als ik hen nog eens een dienst bewijs.
- Goed idee, meent Oge.

Nieuw


Zevende aflevering

Ze voeren snel terug het ruime sop in.
Flez controleerde zijn instrumenten en informaties, om de juiste koers te bepalen.
Bakboord, aan de wind varen, klonk het.

- Zeg kapten, zouden we niet eerst gaan fitten? Misschien is er nog averij?
- Goed idee, stuur. Neem de fithaak maar en begin. Legne kan zolang het roer bedienen.
Hij begon Thcils romp af te tasten met de haak.
Na een uur werken was hij het beu.
- Kom Legne, wil jij dit overnemen?
- Omdat je het zo lief vraagt?
- Lief engeltje, als het mogelijk is, kun jij mij helpen?
- Ja zeker, lieve broer, geef hier die haak!
Legne ging meteen naar de achtersteven en tastte de stuurboordkant af.
- Ja, hier voel ik een gaatje. Ik zal direct in ’t ruim gaan kijken of er water binnensijpelt.

- Alles kits! ’t Zal oppervlakkig zijn. Dan is alles in orde, besliste zij.
- Hé Flez, geen lekken, hoor! Deed Rekned.
- Ontspan je nu maar! Vergeet het gebeurde en onthoud de lessen! Volg deze koers tot ik nieuwe coördinaten doorkrijg. Let ook op de Eigrene en Seitome, want de wind kan snel wenden of toenemen en met de stromingen heb je nu al wat ervaren, hé man!
- Oké, Boss!

Daar kwam een mooi, yinne zeiljacht aan de loefzijde, voorbij gevaren.
Met een grote, blauwe rondbollen fok.
Rekned werd pissig: ‘Hoe durft die mij de loef af te snijden!’ (In zijn achterhoofd hoorde hij de stem van Oge: ‘Laat de kaas niet van jouw boterham stelen!’)
Maar zijn woorden stokte in zijn keel. De schoonheid en de arrogantie van deze drieste schuit betoverde hem.
- Hé, wacht eens even, waar vaart u zo ras naartoe?
- Oh, heb ik u verrast? Beter dan verast, hé, grapte de stuurvrouw.
- Waar komt u vandaan?!
- En wie bent u?
- Ik ben Rekned.
- En ik kom uit Etpyge.
- Wat een mooie fok, zeg!
- Ja, gewoon een tri-radiale spi.
- Het lijkt wel een ballon.
- Men spreekt ook van een ballonfok.
http://www.fox22-zeiljacht.nl/OfficeIma ... 2_0123.jpg
- Zeg willen we eens een tijdje samenvaren?
En Rekned zocht al naar een enterhaak.
- Ja, even kennismaken.
- We maken er een catamaran van, besliste hij, terwijl hij zijn tros overwierp.
- Oké, hier mijn enterhaak. U mag uw grootzeil wel strijken. Dit is een spinnakerracer.
De nodige zekeringen werden aangebracht.
Ze waren allebei in hun sas.
Ze voeren zij aan zij.
- Waar wilt u naartoe? Vroeg hij.
- Ik vaar op Oaçaruc.
- Dat lijkt mij spannend.
- Zeker! onderbrak Oge: Moet je doen! Ik weet in Datsmelliw een coole nachtclub.
- Goed laat uw helmstok maar los ik hou de richting wel, beveelt de stuurvrouw.
- Dank u!
- Laat die vormelijkheid maar. Ik ben Xnihps. En jij dus Rekned.
- Ja, gewoon tutoyeren: gezellig!. Op naar Oaçaruc!

[*] Ster

‘t Wordt vervolgd
Ik groet God in jou.
Namasté!

Ster
Leerling
Berichten: 539
Lid geworden op: 10 apr 2012, 11:20

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Ster » 17 feb 2014, 17:11

In aansluiting op dit zeilavontuur naar 'De Hemel op Aarde' is er mij onderstaand waargebeurd verhaal in de schoot gevallen.
Ik kon het bijna niet geloven, maar deze twee vissers zijn zomaar in het Aartsparadijs binnen- gezeild. Echt!

DE BEROOKTE GOD (Smoky God)
of Een Reis naar de Binnenste Wereld
door WILLIS GEORGE EMERSON – 1908

Het was net twee uur in de morgen toen ik wakker schrok uit een rustige slaap door krachtig gebel, aan mijn deur. De veel te vroege verstoorder bleek een boodschapper te zijn die een briefje had dat bijna onleesbaar was gekrabbeld, door een oude Noor, die de naam Olaf Jansen droeg . Na veel ontcijferen, begreep ik het schrijfsel wat enkel zei: “Ik ben doodziek. Kom.” De oproep was gebiedend, en ik verloor geen tijd en maakte me klaar om het in te willigen.

Misschien moet ik hier ook verklaren dat Olaf Jansen, een man die - pas nog - zijn 95ste verjaardag vierde en in de laatste 6 jaren in een bescheiden bungalow gewoond had, buiten de Glendale weg, een kleine afstand vanuit het zakendistrict van Los Angeles, Californië.

Het was nog geen twee jaar geleden dat ik op een middag buiten wandelde en werd aangetrokken door het huis van Olaf Jansen en zijn eenvoudige omgeving, de eigenaar en bewoner, waarvan ik later te weten kwam dat hij een aanhanger was van de oude godsdienst van Odin en Thor.

Er zat een zachtheid in zijn gezicht en een vriendelijke uitdrukking in de slimme grijze ogen van deze man, die meer dan vier maal twintig en tien jaren geleefd had; en bovendien in een soort eenzaamheid, die mijn sympathie opriep. Lichtelijk voorover gebogen en met zijn handen in mekaar, achter op zijn rug, liep hij een en weer met langzame en bedachtzame stappen, op de dag waarop we elkaar voor het eerst ontmoeten. Ik kan nauwelijks zeggen welk specifiek motief me ertoe dreef om in mijn wandeling te pauzeren en hem te betrekken in een conversatie. Hij scheen blij verrast te zijn toen ik hem complimenteerde met de aantrekkelijkheid van zijn bungalow en de goed onderhouden wijnstokken en bloemen, die in trossen over zijn raam; dak en brede veranda hingen.

Ik ontdekte al spoedig dat mijn nieuwe kennis geen gewoon mens was maar een die intens en geleerd was, tot een opmerkelijke graad. Een man, die in de latere jaren van zijn lange leven, diep in boeken was gedoken en sterk werd, in de kracht van zijn meditatieve stilte.

Ik moedigde hem aan om te praten en spoedig begreep ik dat hij maar zes of zeven jaren in zuid Californië gewoond had, maar dat hij daarvóór 12 jaren in een van de staten van het Midden Oosten had doorgebracht. En daarvóór was hij een visser geweest, bij de kust van Noorwegen, in de regio van de Lofodeneilanden, van waaruit hij trips gemaakt had, nog verder noordelijk naar Spitzbergen en zelfs naar het Franz Josefland.

Toen ik aanstalten maakte om weg te gaan, scheen hij dit ongaarne te willen en vroeg me om weer terug te komen.
Alhoewel ik in die tijd daar niets bij dacht, herinner ik me nu dat hij een typische opmerking maakte toe ik mijn hand opstak als een goeden dag. “Je komt weer terug op een dag?” vroeg hij. “Ja, je komt op een dag weer terug. Ik ben er zeker van dat je dat doet, dan zal ik je mijn bibliotheek laten zien en je heel veel vertellen over dingen waar je nog nooit van gedroomd hebt, dingen zo wonderbaarlijk dat het kan zijn dat je me niet zult geloven.”

Ik verzekerde hem er lachend van dat ik niet alleen terúg zou komen, maar ook zou gaan geloven wat hij me zou gaan vertellen, over zijn reizen en avonturen.

In de dagen, die hierop volgden, raakte ik zeer bekend met Olaf Jansen en beetje bij beetje vertelde hij me zijn verhaal, zo wonderbaarlijk dat dit enorme uitdagingen geeft aan verstand en geloofsdenken. De oude Noorman drukte zichzelf altijd met zoveel ernst en oprechtheid uit zodat ik werd geboeid, door zijn vreemde verhalen.

Toen kwam ’s nachts die boodschapper met de oproep en binnen het uur zat ik in Olaf Jansens bungalow.

Hij was heel ongeduldig door het lange wachten, alhoewel ik - nadat ik ‘ontboden’ was - direct naar zijn bed was gekomen.

“Ik moet me haasten,” riep hij uit, toen hij mijn hand nog in de groet vasthield. “Ik heb zoveel aan je te vertellen wat je nog niet weet en ik kan niemand anders vertrouwen dan jou. Ik realiseer me volledig”, ging hij gehaast verder, “dat ik de nacht niet zal overleven. De tijd is gekomen dat ik naar mijn voorvaders ga, in de grote slaap.”

Ik schudde zijn kussens op om het hem wat prettiger te maken en verzekerde hem dat ik blij was om hem ergens mee van dienst te zijn, want ik begon me de ernst van zijn conditie te realiseren.

Het late uur, de stilte van de omgeving, het griezelige gevoel om alleen te zijn met een stervende man - samen met zijn geheimzinnige verhaal - dat zorgde er allemaal voor dat mijn hart snel en luid klopte, met een gevoel waar ik geen naam voor heb. Inderdaad, er waren die nacht vaak emoties. En sedert die tijd was er vaak eerder een gevoel, die bezit nam van mijn ziel, dan een overtuiging. En ik scheen er niet alleen in te geloven, maar wenste ook feitelijk de vreemde landen, de vreemde mensen en de vreemde wereld te zien, waarover hij vertelde en om het machtige orkestrale koor, van een duizendtal krachtige stemmen, te horen.

Ongeveer twee uren scheen hij begiftigd te zijn met bijna bovenmenselijke kracht, snel pratend, en naar alle schijn ook rationeel. Uiteindelijk gaf hij bepaalde gegevens in mijn handen, tekeningen en ruwe mappen. “Deze”, zei hij, “leg ik in jouw handen. Als ik je kan laten beloven dat jij ze aan de wereld geeft, dan sterf ik gelukkig, omdat ik wens dat de mensen de waarheid zullen weten, want dan zal alle mysterie wat betreft dit bevroren Noordelijke land, worden verklaard. Er is geen kans dat jij van het lot lijdt, zoals ik dat deed. Ze zullen jou niet boeien, noch je in een gekkenhuis opsluiten, omdat je niet je eigen verhaal vertelt, maar het mijne en ik zal, dankzij de goden Odin en Thor, in mijn graf zijn, en dus voorbij het bereik van ongelovigen die willen vervolgen ...”

Zonder een gedachte aan de verreikende resultaten die de belofte inhield, of de vele slapeloze nachten voorziend, die deze verplichting me sedertdien bracht, gaf ik mijn hand erop met een eed om getrouw aan zijn stervende wens te voldoen.

Toen de Zon boven de toppen van de San Jacinto rees, ver naar het oosten, vertrok de spirit van Olaf Jansen, de navigator, de onderzoeker en vereerder van Odin en Thor, de man wiens ervaringen en reizen, die er mee in betrekking staan, zonder een parallel in de geschiedenis van de hele wereld, en ik bleef alleen achter met de dood.

En nu, nadat ik de laatste droevige rites heb gedaan voor deze vreemde man uit de Lofoden-eilanden, en het steeds voortgaande “Noordwaards Ho!”, de moedige onderzoeker van bevroren gebieden, die in zijn afnemende jaren (nadat hij de vier maal 20 was gepasseerd), een toevlucht van rustige vrede had gezocht in een zon overgoten Californië, zal ik nu zijn verhaal openbaar gaan maken.

________________________________________

HET VERHAAL VAN OLAF JANSEN
Mijn naam is Olaf Jansen. Ik ben een Noor, alhoewel ik werd geboren in het kleine zeevarende Russische plaatsje Uleaborg, aan de oostelijke kust van de Golf van Bothnia, de noordelijke arm van de Baltische Zee.
Mijn ouders waren op een viscruise in de Golf van Bothnia, en zaten in dit Russische plaatsje Uleaborg in de tijd van mijn geboorte, die was op 27 oktober 1811.
Mijn vader, Jens Jansen was geboren in Rodwig aan de Scandinavische kust, bij de Lofoden- eilanden, maar nadat hij was getrouwd ging hij in Stockholm wonen, omdat mijn moeders familie in die stad woonde. Toen ik zeven jaar oud was, ging ik met mijn vader mee op zijn vistripjes langs de Scandinavische kust.
Vroeg in mijn leven liet ik een aanleg zien voor boeken en toen ik negen jaar was, werd ik op een particuliere school geplaatst in Stockholm, en ik bleef daar totdat ik veertien was. Daarna ging ik regelmatig op tripjes mee met mijn vader en op al zijn vistochten.
Mijn vader was een man die in volle lengte rond 1.85 m was, en meer dan vijftien stone woog, (= 95 kg), een typische Noor van de meest stoere soort en in staat om meer te verdragen dan een andere man, die ik ooit gekend heb. Hij bezat de vriendelijkheid van een vrouw met tedere kleine maniertjes, toch waren zijn beslistheid en zijn wilskracht buiten beschrijving groot. Zijn wil verdroeg geen nederlaag.
Ik was in mijn negentiende jaar toen we begonnen met wat onze laatste trip als vissers zou zijn, en dat resulteerde in het vreemde verhaal dat ik aan de wereld zal geven – maar niet nadat ik mijn Aardse pelgrimstocht heb beëindigd.
Ik tart de feiten niet te laten uitkomen als ik weet dat ze gepubliceerd worden terwijl ik nog leef, uit vrees voor verdere vernedering, opsluiting en lijden. Ten eerste werd ik in de boeien geslagen door de kapitein van de walvisvaart die me redde, en voor geen andere reden dan dat ik de waarheid vertelde over de wonderbaarlijke ontdekkingen die mijn vader en ik hadden gedaan. Maar dit was helemaal nog niet het eind van mijn marteling.
Na vier jaar en acht maanden afwezigheid bereikte ik Stockholm, slechts om te vinden dat mijn moeder was gestorven in het jaar ervoor, en het eigendom dat door mijn ouders werd achtergelaten, in het bezit van mijn moeder’s familie, werd onmiddellijk aan mij overgemaakt.
Alles had goed kunnen zijn als ik uit mijn herinnering het verhaal had kunnen wissen van ons avontuur en van mijn vaders vreselijke dood.
Uiteindelijk vertelde ik op een dag het verhaal aan mijn oom, Gustaf Osterlind, een man met aanzienlijk bezit, en drong er bij hem op aan om een expeditie uit te rusten voor mij, zodat ik nog een reis kon maken naar het vreemde land.
Eerst dacht ik dat hij vóór mijn project was. Hij scheen geïnteresseerd en nodigde me uit om dit aan bepaalde ambtenaren te brengen en het aan hen uit te leggen, zoals ik dat aan hem had gedaan, het verhaal van onze reizen en ontdekkingen. Stel je mijn teleurstelling en afgrijzen voor toen aan het slot van mijn relaas, er bepaalde papieren werden getekend door mijn oom en zonder enige waarschuwing ik ontdekte dat ik gearresteerd werd en haastig werd weggebracht in een naargeestige en beangstigende gevangenneming in een gekkenhuis, waar ik 28 jaren lang verbleef – lange, saaie, beangstigende jaren van lijden!
Ik hield nooit op om te komen voor mijn gezondheid, en om te protesteren tegen de onrechtvaardigheid van mijn gevangenneming. Tenslotte, op 17 oktober 1862, werd ik vrijgelaten. Mijn oom was dood en de vrienden van mijn jeugd waren nu vreemdelingen. Inderdaad een man van meer dan 50 jaren wiens enige bekende feit die van een gek is, heeft geen vrienden.
Ik was het spoor bijster om te weten wat ik moest doen om in mijn levensonderhoud te voorzien maar instinctief ging ik naar de haven waar visboten in grote aantallen verankerd lagen, en binnen een week kon ik aan boord van een visser met de naam Yan Hansen, die een lange viscruise begon naar de Lofodeneilanden.
Hier werden mijn vroege jaren van training het grootste voordeel bewezen, specifiek om me mijzelf nuttig te laten zijn. Dit was maar het begin van andere trips en door zuinig te leven was ik in enkele jaren in staat om een visboot van mijzelf te kopen. 27 Jaren daarna ging ik over zee als visser, vijf jaren werkend voor anderen en de laatste 20 voor mezelf.
In al deze jaren was ik de meest ijverige student in boeken, maar ook als harde werker in mijn zaak, maar ik was heel voorzichtig om niemand de verhalen te vertellen, die gingen over de ontdekkingen van mijn vader en mij. Zelfs op deze late dag vrees ik nog dat iemand de dingen ziet of weet die ik opschrijf, en de noteringen en kaarten die ik bewaar. Als mijn dagen op Aarden ten einde lopen zal ik kaarten en noteringen achterlaten die de mensheid, zoals ik hoop, verlichten en voordeel brengen.
De herinnering van mijn langdurige opsluiting, met maniakken en alle verschrikkelijke smart en lijden, zijn nog te levendig om mij te waarborgen tegen verdere kansen daarop.
In 1889 verkocht ik mijn visboten en ontdekte dat ik een fortuin verzameld had dat aardig voldoende was om me de rest van mijn leven in leven te houden. Ik ging toen naar Amerika.
Ongeveer 12 jaren was mijn tehuis in Illinois, bij Batavia, waar ik de meeste boeken van mijn huidige bibliotheek verzamelde, alhoewel ik ook veel voorkeurboeken uit Stockholm meebracht. Later kwam ik in Los Angeles aan: op 4 maart 1901. De datum herinner ik me goed omdat het op de president Mc Kinleys tweede inauguratie dag was. Ik kocht dit kleine huisje en besloot om hier in de afzondering van mijn eigen plekje, geschut door mijn eigen wijnstokken en vijgenboom, en met mijn boeken om me heen, om kaarten en tekeningen te maken van de nieuwe landen, die we hadden ontdekt En ook om het verhaal, in detail op te schrijven, uit de tijd dat mijn vader en ik Stockholm verlieten, tot aan het tragische gebeuren dat ons overkwam, in de Zuidpooloceaan.
Ik herinner me goed dat we Stockholm verlieten, in onze vissersloep op de derde dag van april 1829 en zuidwaarts zeilden, terwijl we het Gothlandeiland links lieten liggen en het Oelandeiland aan de rechterkant. Enkele dagen later kwamen we succesvol met z’n tweeën aan in ‘Sandhommar Point’ en voeren door de zee-engte die Denemarken afscheidt van de Scandinavische kust. Te zijner tijd kwamen we in de stad Christiansand waar we twee dagen bleven rusten, en begonnen toen rondom de Scandinavische kust naar het westen te varen, af op de Lofodeneilanden.
Mijn vader had goeie zin, door de prachtige en bevredigende betalingen, die hij gekregen had uit onze laatste vangst op de markt in Stockholm, in plaats van te verkopen in een van de zeevarende steden, langs de Scandinavische kust. Hij was specifiek blij met de verkoop van wat ivoren slagtanden die hij ontdekt had op de westkust van het Franz-Josephland bij een van zijn noordelijke cruises van het vorig jaar en hij drukte de hoop uit dat we deze keer misschien gelukkig genoeg waren om onze kleine vissloep te laden met ivoor in plaats van met kabeljauw, haring, makreel en zalm.
We gingen liggen in Hammerfest, breedte: 71 graden en 40 minuten, voor enkele dagen rust. Hier bleven we een week, legden extra voorraad aan van provisie en met diverse vaten drinkwater en zeilden toen richting Spitzbergen.
De eerste dagen hadden we een open zee en een gunstige wind en toen ontmoetten we veel ijs en veel ijsbergen. Een sloep die groter was geweest dan onze kleine vissloep kon waarschijnlijk die weg niet gemaakt hebben door het labyrint van ijsbergen of geplet zijn door de nauwelijks open kanaaltjes. Deze monsterbergen stelden een eindeloze opeenvolging van kristallen paleizen, van massieve kathedralen en fantastische bergreeksen voor, onverbiddellijk en op schildwachten lijkend, onwrikbaar als hoog optorenende kliffen of harde rotsen, rechtop staand, stil als een sfinx, en rusteloze golven weerstaand van een kribbige zee.
Na vele ‘door het oog van de naald’ ontsnappingen kwamen we in Spitzbergen aan op 23 juni en ankerden korte tijd op Wijade Bay, en daar waren we nogal succesvol met ons inkomen. We lichtten het anker en zeilden door de Hinlopen Straat, en gingen verder langs de kust van het Noord-Oostland.
Een sterke wind kwam op vanuit het zuidwesten en mijn vader zei dat we er beter gebruik van konden maken om het Franz-Joseland te bereiken, waar hij toevallig het jaar ervoor die ivoren slagtanden had gevonden, die hem zo’n goed prijs hadden bezorgd in Stockholm.
Nooit eerder daarvoor of sedertdien, heb ik zoveel zeevogels gezien; er waren er talrijke, zodat ze de rotsen verborgen aan de kustlijn en de hemel verduisterden.
Enkele dagen zeilden we langs de rotsige kust van het Franz-Joseland. Tenslotte kwam er een gunstige wind die ons in staat stelde om de Westkust te benaderen en na nog 24 uren zeilen kwam we bij een prachtige inham.
Je kon nauwelijks geloven dat dit het verre Noordland was. De plaats was groen door groeiende vegetatie en terwijl het gebied niet meer dan een of twee acres bevatte, toch was de wind warm en rustig. Het scheen dat het een punt was waar de invloed van de Golfstroom het vriendelijkst gevoeld wordt.
Op de oostkust lagen talrijke ijsbergen, toch waren we hier in open water. Ver ten westen van ons echter waren ijspakken, en nog verder naar het westen verscheen het ijs als lage heuvelrijen. Voor ons en direct in het noorden, lag een open zee.
Mijn vader was een vurige gelover van Odin en Thor en hij had mij vaak verteld dat dit Goden waren die ver voorbij de “Noorderwind” kwamen.
Er was een traditie, legde mijn vader uit, dat nog verder in het noorden een land was dat mooier was dan ooit een sterfelijke mens had gekend en dat dit land bewoond werd door de “Uitverkorenen”.
Mijn jeugdige voorstelling werd in vuur gezet door de gloed, ijver en godsdienstige geestdrift van mijn goede vader, en ik riep uit: “Waarom zeilen we niet naar dit geweldige land? De lucht is helder, de wind gunstig en de zee open.”
Zelfs nu kan ik de uitdrukking van prettige verrassing zien op zijn gelaat toen hij zich naar me toe keerde en vroeg: ”Mijn zoon, wil je met me mee gaan onderzoeken... om ver voorbij waar de mens ooit geweest is, te gaan?” Ik antwoordde hem bevestigend. “Heel goed dan, “zei hij. ”Moge God Odin me beschermen!” en snel, na de zeilen te hebben aangepast, sloeg hij een blik op ons kompas, draaide de boeg in de noordelijke richting door een open kanaal en onze reis was begonnen.
De Zon stond laag aan de horizon, omdat het nog de vroege zomer was. Inderdaad, we hadden bijna nog vier maanden voor de boeg voordat de vriezende nacht opnieuw zou komen.
Onze kleine visserssloep sprong naar voren alsof die net zo verlangend was als wij waren. Binnen 36 uren waren we uit het zicht van het hoogste punt op de kustlijn van het Franz-Joseland. We schenen in een sterke stroming te zitten, die van noord, naar noord-oost ging. Ver naar de rechterkant en aan de linkerkant van ons waren ijsbergen, maar onze kleine sloep boorde zich door de enge passages en ging door kanalen de open zeeën in – kanalen die soms zo nauw waren dat als ons voertuig breder was geweest we er nooit doorheen hadden kunnen komen.
Op de derde dag kwamen we bij een eiland. De kusten ervan werden door een open zee overspoeld. Mijn vader besloot om aan land te gaan en om een dag te gaan exploreren Dit nieuwe land was ontbloot van hout maar we vonden een grote opstapeling van drijfhout aan de noordkant. Sommige boomstronken waren 12 m lang en 60 cm dik.
Na een dag van exploreren over de kust van dit eiland, lichtten we het anker en draaiden we de boeg naar het noorden de open zee in.
Ik herinner me dat mijn vader - noch ikzelf - in zo’n dertig uren voedsel geproefd hadden. Misschien kwam dat door de spanning van de opwinding over onze vreemde reis verder noordelijk, mijn vader zei, dat niemand daar eerder was geweest. Actief mentaal bezig zijn had de eisen van stoffelijke noden verdoofd.
In plaats van dat de kou intens was, wat we verwacht hadden, was het werkelijk warmer en prettiger dan het toen we in Hammerfest geweest waren op de noordkust van Noorwegen, ongeveer zes weken daarvoor. We gaven openhartig toe dat we erg hongerig waren en onmiddellijk maakte ik een stevig maal klaar uit onze goed voorziene provisiekast’. Toen we smakelijk hadden deelgenomen aan dit maal zei ik tegen mijn vader dat ik zou gaan slapen omdat ik me aardig slaperig begon te voelen. “Goed”: antwoordde hij, “ik zal de wacht houden.”
Ik weet helemaal niet hoe lang ik sliep; ik weet alleen maar dat ik ruw gewekt werd door een vreselijke commotie van de sloep. Tot mijn verrassing vond ik mijn vader diep in slaap. Ik schreeuwde woest naar hem en opgeschrokken sprong hij snel op zijn voeten. Inderdaad, als hij niet onmiddellijk de rail gegrepen had, zou hij zeker in de ziedende golven gegooid zijn.
Er woedde een hevige sneeuwstorm. De wind direct achter, dreef onze sloep met een vreselijke snelheid voort en dreigde elk moment om ons om te gooien. Er was geen tijd te verliezen, de zeilen moesten onmiddellijk worden gestreken. Onze boot was schokkend aan het wringen. Een paar ijsbergen wisten we, waren aan elke kant van ons maar gelukkig was het kanaal direct naar het noorden open. Maar zou dat zo blijven? Voor ons, de horizon insluitend, van links naar rechts was een dampachtige mist of wasem, zwart als een Egyptische nacht, aan de rand van het water en wit als een stoomwolk aan de top, en dat onttrok zich aan het zicht, omdat het samensmolt met de grote witte vlokken van de vallende sneeuw. Of dit nu een verraderlijke ijsberg verborg of een ander verborgen obstakel die ons sloepje zou verpletteren en ons in een watergraf zou geven, of was het alleen maar het fenomeen van een poolmist, er was niets om dit te kunnen vaststellen.
Door welk wonder we ontsnapten aan een verpletterende verwoesting, weet ik niet. Ik herinner me dat ons sloepje kraakte en kreunde alsof zijn scharnieren braken. Het schudde en waggelde heen en weer alsof het gegrepen werd door een hevige onderstroom van draaikolk of maalstroom.
Gelukkig was ons kompas vastgezet met lang schroeven aan een dwarsbalk. De meeste van onze voorraad echter werd losgeslagen en veegde weg van het dek van de kajuit, en als we niet de voorzorg hadden genomen aan het begin om onszelf stevig aan de masten van de sloep vast te binden, zouden we zelf in de striemende zee gegooid zijn.
Boven het doof makende tumult van de woedende golven hoorde ik mijn vaders stem: “Wees moedig, mijn zoon, riep hij: “Odin is de God van de wateren, de gezel van de moedigen, en hij is met ons. Vrees niet.”
Voor mij was het zo dat er geen mogelijkheid was om te ontsnappen aan een vreselijke dood. De kleine sloep schepte water, de sneeuw viel zo snel en was verblindend en de golven tuimelden over onze wulven(de overhangende delen van de achtersteven) in woeste witte razernij. Je kon niet zeggen op welk moment we tegen drijvend pakijs verpletterd zouden worden. De geweldige deining hief ons op tot aan de toppen van de berghoge golven en plonsde ons weer in de diepten van het dal van de zee alsof onze vissersboot een fragiele schelp was. Reusachtige wit getopte golven, als echte muren, sloten ons in, voor en achter.
Deze vreselijke, zenuwslopende beproeving, met zijn onuitsprekelijke verschrikkingen van spanning en foltering, door onbeschrijfelijke vrees, duurde meer dan drie uren en al die tijd werden we op topsnelheid naar voren gedreven. Toen, plotseling, alsof hij vermoeid raakte door zijn dolle inspanningen, begon de wind zijn razernij te verminderen en begon langzaamaan af te nemen.
Uiteindelijk zaten we in een volmaakte rust. De mist was ook verdwenen en voor ons lag een ijsloos kanaal misschien vijftien of 20 km breed, met enkele ijsbergen ver weg aan onze rechterkant, en bij tussenpozen: een archipel van kleinere ijsbergjes aan de linkerkant.
Ik keek scherp naar mijn vader en besloot om stil te blijven totdat hij sprak. Weldra knoopte hij het touw los van zijn middel en zonder een woord te zeggen begon hij met de pompen te werken, die gelukkig niet beschadigd waren, en leegde de sloep van het water dat deze in de gekte van de storm geschept had.
Hij zette de zeilen van de sloep omhoog, zo kalm alsof hij een visnet binnenhaalde en merkte toen op dat we klaar waren voor een gunstige wind als die kwam. Zijn moed en koppigheid waren werkelijk opmerkelijk.
Na onderzoek vonden we minder dan een derde van onze provisie terug, terwijl we, tot onze ontzetting, ontdekten dat onze watervaten overboord waren gesmeten tijdens de gewelddadige duiken van onze boot.
Twee van onze watervaten zaten nog in de hoofdhouder maar beiden waren leeg. We hadden aardig wat voorraad voedsel maar geen vers water. Ik realiseerde me opeens de afschuwelijkheid van onze positie. En al gauw was ik gevangen door een verterende dorst. “Dit is werkelijk slecht,” merkte mijn vader op. “Maar, laten we onze doorweekte kleding drogen want we zijn doornat tot op de huid. Vertrouw op god Odin, mijn zoon. Geef de hoop niet op.
“De Zon was schuins aan het dalen alsof we in de zuidelijke breedte zaten, in plaats van in het verre Noordland. Zij draaide rond, haar omloop was steeds zichtbaar en ging hoger en hoger iedere dag, vaak met mist bedekt, toch altijd door het kantwerk van wolken glurend als een gemelijk oog van het lot, het mysterieuze Noordland bewakend en jaloers kijkend naar de potsen van de mens. Ver aan onze rechterkant versierden stralen de prisma’s van ijsbergen, die schitterend waren. Hun reflecties zonden stralen uit van granaatrood, van diamant en van saffier. Een pyrotechnisch panorama van talloze kleuren en vormen, terwijl je beneden een groen getinte zee kon zien en boven de purperen hemel.
Ik probeerde mijn dorst te vergeten door mezelf bezig te houden en wat voedsel boven te brengen met een leeg vat uit de houder. Ik hing over de zijreling en vulde het vat met water om mijn handen en gezicht te wassen. Tot mijn verbazing, toen het water in contact kwam met mijn lippen, kon ik geen zout proeven. Ik was geschrokken door die ontdekking. “Vader,” snakte ik, ‘het water, het water is vers!’ Wat Olaf? riep mijn vader uit en keek snel om zich heen. “Je vergist je natuurlijk. Er is geen land. Je wordt gek.” “Maar ik proef het!” schreeuwde ik.
En zo ontdekten we dat het water echt vers was, absoluut was dat zo, zonder het minste zout of zelfs de verdenking van een zilte smaak.
[In vol. I, pagina 196 schrijft Nansen: “Het is een bijzonder fenomeen – dit dode water. We hadden nu een betere gelegenheid om dat te bestuderen dan we wilden. Het gebeurt als een laag oppervlakte water of vers water rust op het zoute water van de zee, en dit verse water wordt gedragen terwijl het schip over de zwaardere zee eronder gleed alsof het een stevige fundering was. Het verschil tussen de twee strata was in dit geval zo groot dat, terwijl we drinkwater op de oppervlakte hadden, was het water dat we onder de onderste rand van de machinekamer vonden veel te zout om gebruikt te worden voor de boiler”]
Wij vulden onmiddellijk onze twee overgebleven watervaten en mijn vader verklaarde dat het een Hemelse dispensatie van genade was van de goden Odin en Thor.
We waren buiten onszelf van blijdschap maar honger gebood ons ons gedwongen vasten te beëindigen. Nu we vers water hadden gevonden in de open zee, wat zouden we nog kunnen verwachten op deze vreemde breedte waar een schip nog nooit gezeild had en waar het gespat van een roeiriem nog nooit was gehoord?
We hadden nauwelijks onze honger gestild toen een bries de werkeloze zeilen begon te vullen en op het kompas kijkend vonden we dat het Noordernaaldpunt hard tegen het glas perste.
In antwoord op mijn verbazing zei mijn vader: “Ik heb hier al eens van gehoord; het is wat zij het duiken van de naald noemen.”
We maakten het kompas los en draaiden het in de juiste hoeken, met het oppervlak van de zee zodat het punt zichzelf zou bevrijden van het glas en volgens en vrij zou kunnen draaien. De naald verschoof ongemakkelijk en scheen zo onvast als een dronken man, maar tenslotte gaf zij een koers aan.
Hiervoor dachten we dat de wind ons droeg naar Noord -Noordwest, maar met een vrije naald ontdekten we dat: als we er op konden vertrouwen, we lichtelijk Noord-Noord-Oost voeren. Onze koers echter, was steeds noordwaarts gaande.
De zee was sereen kalm, met nauwelijks een korte golfslag en de wind kwiek en opbeurend. De stralen van de zon schenen dwars over ons heen en zorgden voor een rustige warmte. En zo ging de tijd dag voor dag verder en we vonden uit een notitie van ons logboek dat we - sedert de storm in de open zee - elf dagen hadden gezeild.
Door een strikte economie hielden we het aardig uit met het voedsel, maar het begon te verminderen. Ondertussen was een van onze watervaten uitgeput en mijn vader zei: ”We zullen het opnieuw vullen.” Maar tot onze verslagenheid merkten we dat het water nu net zo zout was als in het gebied van de Lofodeneilanden bij de kust van Noorwegen. En dit zette ons aan om buitengewoon voorzichtig te zijn met het overblijvende vat.
Ik merkte dat ik veel van de tijd wilde slapen, of dat nu het effect was van de opwinding om door onbekende wateren te zeilen of dat het de ontspanning was na het verschrikkelijk opwindend incident op ons avontuur, in de storm op zee; of vanwege dat ik voedsel wilde, ik kon het niet zeggen.
Ik lag heel vaak op de bank van onze kleine sloep en keek ver omhoog in de blauwe koepel van de hemel en niettegenstaande de zon ver weg in het oosten scheen, zag ik altijd een kleine ster boven mijn hoofd staan. Enige dagen als ik die ster zocht, stond zij daar altijd direct boven ons.
Het was nu, volgens onze berekening, ongeveer de eerste augustus. De zon stond hoog aan de hemelen en was zo helder dat ik niet langer meer die eenzame ster kon zien die mijn aandacht enkele dagen eerder had getrokken.
Op een dag, rond deze tijd, schrok mijn vader mij op, door mijn aandacht te vragen voor een ongewoon zicht ver voor ons uit, bijna in de horizon. “Het is een schijn-zon,” riep mijn vader uit. “Ik heb daar over gelezen: het wordt een reflectie genoemd of een luchtspiegeling. Dit gaat spoedig over.”
Maar deze dof rode, valse zon, zoals we dachten dat het was, ging enige uren niet weg en terwijl we ons onbewust waren of er nu stralen waren, was er geen tijd daarna meer waarin we de horizon voor ons niet konden bestrijken, om de verlichting te lokaliseren van de zogenaamde valse zon, tijdens een periode van minstens twaalf uren van elke vieren twintig.
Wolken en mist verborgen soms bijna - maar nooit helemaal - haar locatie. Geleidelijkaan scheen zij hoger aan de horizon van de onbepaalde purperen hemel te klimmen, toen we vorderden.
Je kon nauwelijks zeggen dat zij op de zon leek, behalve dan in zijn ronde vorm en als zij niet verduisterd werd door wolken of in misten van de oceaan, had hij een nevelig-rode, gebronsde verschijning, die veranderde in een wit licht als een lichtende wolk, die een groter licht daarachter reflecteerde.
We kwamen in onze discussie overeen dat deze rokerige vuurhaard-kleurige zon, wat dan ook de oorzaak was van dit fenomeen, geen reflectie van onze Zon was, maar een soort planeet – een werkelijkheid.
Op een dag, kort hierop, voelde ik me buitengewoon suf en viel in een diepe slaap. Maar het leek alsof ik meteen daarna door mijn vader wakker geschud werd die me krachtig schudde aan mijn schouder en zei: “Olaf, word wakker, er is land in zicht!”
Ik sprong op mijn voeten en oh! onuitsprekelijke vreugde! Daar, in de verte, maar direct op ons pad, was land dat steil uitstak in de zee. De kustlijn strekte zich ver naar rechts van ons uit zover als het oog kon zien, en langs het zandige strand waren golven die in woelig schuim uiteen braken, terugtrokken en dan weer naar voren kwamen, steeds zingend met monotone dondertonen, het lied van de diepte. De zandbanken waren overdekt met bomen en andere vegetatie.
Ik kan mijn gevoel van verrukking niet vertellen over deze ontdekking. Mijn vader stond bewegingsloos met zijn hand op de helmstok, recht vooruit te kijken, en stortte zijn hart uit met dankgebeden voor de goden Odin en Thor.
Ondertussen hadden we een net dat we in de bergruimte hadden gevonden, uitgeworpen en vingen een paar vissen, die essentieel toevoegd werden aan onze slinkende voorraad provisie.
Het kompas dat we weer vast hadden gezet op zijn plek - uit vrees voor een andere storm -wees nog steeds naar ‘North’, en bewoog nog steeds op zijn spil, net zoals hij gedaan had in Stockholm. Het duiken naar beneden van de naald was opgehouden. Wat kon dit betekenen? En dan weer, onze vele dagen zeilen hadden ons zeker ver voorbij de Noordpool gebracht. En toch bleef de naald naar het punt Noorden wijzen. We stonden zeer perplex, want onze richting was nu zeker naar het zuiden.
We zeilden nog drie dagen langs de kustlijn, en kwamen toen aan de mond van een fjord of rivier van enorme grootte. Dit leek meer op een grote baai en daarin draaiden we onze vissersboot, de richting was toen enigszins noordoosten van het zuiden. Met behulp van een kribbig windje, die ons twaalf uren, van de vierentwintig, kwam helpen, gingen we door om het binnenland in te gaan, over, wat achteraf een machtige rivier bleek te zijn, en waarvan we hoorden dat die door de inwoners Hiddekel werd genoemd.
We gingen nog tien dagen verder met onze reis en ontdekten dat we gelukkig ver genoeg in het binnenland waren gekomen - waar de oceaangetijden niet langer het water beïnvloedden - en dat was dus vers geworden.
De ontdekking kwam geenszins te spoedig, want ons overblijvende watervat was bijna geheel leeg. We verloren geen tijd met het vullen van onze vaten en toen de wind gunstig was, zeilden we verder de rivier op.
Langs de oevers konden we mijlen in breedte grote wouden zien zich uitstrekken ver van de kustlijn af. De bomen waren van enorme lengte. We landden - nadat we geankerd waren -dichtbij een zandstrand en waadden naar de kust en we werden beloond door het vinden van een hoeveelheid noten, die zeer smakelijk waren en hongerstillend, en een welkome verandering waren van de monotoonheid van onze voorraad.
Het was ongeveer een september, vijf maanden, rekenden we uit, sedert we vertrokken van Stockholm. Plotseling schrokken we op - bijna buiten zinnen - door gezang van mensen in de verte. Heel snel hierna ontdekten we een enorm schip dat langs de rivier gleed direct in onze richting. Degenen aan boord zongen in een machtig koor dat doordat het echode van oever tot oever, klonk als duizend stemmen, die het hele universum vulden met een sidderende melodie. De begeleiding werd gespeeld met snaarinstrumenten, die niet anders waren dan onze harpen.
Het was een groter schip dan we ooit gezien hadden, en het was anders van constructie.
Op dit specifieke ogenblik lag onze sloep in windstilte en was niet ver van de kust. De oever van de rivier, bedekt met mammoetbomen, rezen op een prachtige manier, enkele honderden meters omhoog om ons heen op. We schenen aan de rand van een oorspronkelijk woud te zijn dat zich ongetwijfeld ver in het binnenland uitstrekte.
Het immense vaartuig pauzeerde en bijna onmiddellijk werd er een boot uitgezet en zes mannen met reusachtige afmetingen roeiden naar onze kleine vissersboot. Ze spraken tegen ons in een vreemde taal. We begrepen uit hun wijze van doen echter, dat ze niet onvriendelijk waren. Ze spraken veel onder elkaar en een van hen lachte buitensporig veel, alsof het vinden van ons een rare ontdekking was. Een van hen kreeg ons kompas in het oog en dat scheen hem meer te interesseren dan een ander deel van onze sloep. Tenslotte wenkte de leider alsof hij vroeg of we ons bootje wilden verlaten om aan boord van hun schip te komen. “Wat zeg jij, mijn zoon?” vroeg mijn vader. “Ze kunnen niet meer doen dan ons doden.”
“Ze schijnen vriendelijk te zijn ingesteld”, antwoordde ik, “maar wat een verschrikkelijke reuzen! Ze moeten de selectie zijn van uitblinkers van een koninklijk regiment. Kijk eens naar hun grootte.”
“We kunnen beter vrijwillig gaan, in plaats van met geweld meegenomen te worden,” zei mijn vader, glimlachend, “want ze zijn zeker in staat om ons gevangen te nemen.” En daarom maakte hij door tekens bekend dat we gereed waren om hen te vergezellen. WORDT VERVOLGD!
Binnenste Aarde Agartha, Deel 3
(vertaling winnyd@stralendetoekomst.nl )
Vervolg:
Binnen enkele minuten waren we aan boord van het schip en een half uur later was onze kleine vissersboot uit het water getild door een vreemd soort haak en takel en als een curiositeit aan boord gezet.
Er waren meerdere honderden mensen aan boord op dit mammoetschip, voor ons, en wat we ontdekten dat “The Naz” heette, wat we naderhand leerden, “Plezier” betekent, of wat een meer juiste interpretatie was: “Plezierboot”.
Als mijn vader en ik al nieuwsgierig bekeken werden door de opvarenden, dit vreemde ras van reuzen gaf ons eenzelfde hoeveelheid verbazing.
Er was geeneen man aan boord die onder de 3.60 m. was. Ze droegen allemaal volle baarden, niet specifiek lang maar blijkbaar kort geknipt. Ze hadden goedaardige en mooie gezichten, buitengewoon blond, met een rossige gelaatskleur. Haar en baard van sommigen waren zwart, van anderen zandkleurig en van nog anderen geel. De kapitein, zoals wij de dignitaris noemden, die het bevel voerde over het grote schip, was een vol hoofd groter dan een van zijn gezellen. De vrouwen waren gemiddeld 3 tot 3.30 m groot. Hun kenmerken waren specifiek regelmatig en verfijnd terwijl hun gelaatskleur een allerfijnste tint had, verhoogd door een gezonde gloed.
Mannen en vrouwen schenen beiden het specifieke gemak van goede manieren te hebben, die wij een teken vinden van een goede opvoeding en, niet tegenstaande hun enorme lengtes, was er niets over hen dat lompigheid suggereerde. Zoals ik een jongen was van negentien, zag ik ongetwijfeld uit als ‘klein duimpje’. Mijn vaders 1.85 m kreeg nog niet eens de top van zijn hoofd boven de taille van deze mensen uit.
Iedereen scheen met de anderen te wedijveren om beleefdheden uit te wisselen en om vriendelijk tegen ons te zijn, maar allen lachten hartelijk, herinner ik me, toen ze stoelen voor mijn vader en mij moesten improviseren om aan tafel te zitten. Ze waren rijk uitgedost in bijzondere eigen kostuums en waren erg aantrekkelijk. De mannen waren gekleed in knappe tunieken van zijde en satijn met borduursels en hadden een riem om hun taille. Ze droegen kniebroeken en kousen van een fijn weefsel, terwijl hun voeten in sandalen waren gestoken die met gouden gespen waren vastgezet. We ontdekten al eerder dat goud een van de meest algemene metalen was en dat dit heel veel werd gebruikt in decoraties.
Zo vreemd als dit mag lijken, mijn vader noch ik voelden niet het minste beetje bezorgdheid over onze veiligheid. “We zijn bij onszelf gekomen,” zei mijn vader tegen me. “Dit is de vervulling van de traditie, die mijn vader en mijn vaders vader me vertelden, en al vele generaties geleden van vóór ons ras. Dit is heel zeker het Land achter de Noordenwind.”
We schenen zo’n indruk op het feest te maken dat we speciaal aan de leiding werden overgedragen van een van de mannen, Jules Galdea en zijn vrouw, om te worden onderwezen in hun taal; en wijzelf waren net zo ijverig om die te leren, als zij dat waren om te onderwijzen.
Op bevel van de kapitein werd het schip gedraaid en begon zijn koers, op de rivier terug te gaan. De machine alhoewel geluidloos, was zeer krachtig.
De oevers en bomen aan iedere zijde schenen langs te vliegen. De snelheid van het schip ging sneller dan een trein op het spoor, waar ik ooit in gereden had, zelfs hier in Amerika. Het was prachtig.
In de tussentijd waren we het zicht op de ‘zonnestralen’ verloren, maar we vonden een straling die “binnenin” werd uitgezonden door de flauw-rode zon, die onze aandacht al had getrokken en die nu een wit licht gaf, dat blijkbaar uit een wolkenbank kwam, ver weg voor ons. Dit gaf een groter licht, ik zou zeggen, groter dan twee volle manen op de helderste nacht.
In twaalf uren ging deze wolk van witheid uit het zicht alsof die overschaduwd (eclips) werd en de twaalf uren, die er op volgden correspondeerden met onze nacht. We leerden snel dat deze vreemde mensen vereerders waren van deze grote lichtwolk. Het was de “Berookte God” (the Smoky God) van de “Binnenste Wereld”.
Het schip had een soort verlichting, waarvan ik nu denk dat het elektriciteit is maar mijn vader noch ik hadden verstand van deze mechanieken om te begrijpen waar de kracht vandaan kwam, waarmee het schip kon opereren, of om de zachte prachtige lichten te laten branden die hetzelfde doel dienden van onze huidige methodes om de straten van onze steden, onze huizen en zakenpanden mee te verlichten.
Er moet aan gedacht worden dat de tijd waarover ik schrijf de herfst van 1829 was en dat wij van de ‘buitenste oppervlakte van de Aarde’, zeg maar: niks wisten over elektriciteit.
De elektrische surplus conditie van de lucht was een constante vitalisering. Ik voelde me nooit in mijn leven beter dan in de twee jaren dat mijn vader en ik aan de binnenkant van de Aarde verbleven.
Om even mijn verslag van gebeurtenissen te hervatten; het schip waarop we zeilden ging stoppen, twee dagen later nadat we aan boord waren genomen. Mijn vader zei, zo nauwkeurig als hij kon beoordelen, dat we direct onder Stockholm of Londen waren. De stad die we bereikten werd “Jehu” genoemd, en duidde een zeehavenstad aan. De huizen waren groot en prachtig geconstrueerd, en nogal uniform van voorkomen, toch zonder hetzelfde te zijn. De voornaamste bezigheid van de mensen scheen landbouw te zijn; de heuvels waren bedekt met wijngaarden, terwijl de dalen gewijd waren aan het groeien van graan.
Ik zag nooit zo’n zoveel uitstalling van goud. Het was overal. De deurkozijnen waren ingelegd en de tafels waren gefineerd met bekleding van goud. Koepels van de openbare gebouwen waren van goud. Het werd mild gebruikt bij de ‘finishing touch’ van de grote ‘muziektempels’.
Vegetatie groeide in overvloedige weelderigheid, en fruit van allerlei soort had de meest delicate geur. Trossen druiven die 1.20 m tot anderhalve meter groot waren, en iedere druif zo groot als een sinaasappel, en appelen groter dan een mensenhoofd typeerden de prachtige groei van alle dingen aan de “binnenkant” van de Aarde.
De grote redwoodbomen van Californië zouden maar kreupelhout lijken vergeleken met de reuze woudbomen die kilometers en kilometers ver groeiden in alle richtingen. In verscheidene richtingen, langs de heuvelvoeten en de bergen, zagen we op de laatste dag van onze reis over de rivier grote kuddes vee.
We hoorden vaak over een stad die “Eden” heette maar we werden een heel jaar in “Jehu” gehouden. Aan het eind van die tijd hadden we aardig goed de taal van dit vreemde ras mensen leren spreken. Onze instructeurs, Jules Galdea en zijn vrouw vertoonden een geduld dat werkelijk prijzenswaardig was.
Op een dag kwam de bestuurder van “Eden” om ons te ontmoeten, en twee hele dagen werden mijn vader ik een serie verrassende vragen gesteld. Ze wilden weten van waar wij kwamen, welk soort mensen “buiten” woonden, welke God we aanbaden, wat we godsdienstig geloofden, het soort van leven in ons vreemde land, en een duizendtal andere dingen.
Het kompas dat we met ons mee hadden gebracht trok speciale aandacht. Mijn vader en ik spraken met elkaar over het feit dat het kompas nog steeds naar het Noorden wees, alhoewel we nu wisten dat we over de bocht, of voorbij de rand van Aarde’s opening waren gezeild, en dat we verder naar het zuiden waren gegaan aan de “binnenste” oppervlakte van Aardkorst, welke, volgens wat mijn vader dacht en ik ook, ongeveer 300 mijl (450 km) van dikte is vanaf de “binnenkant” naar de “buitenste” oppervlakte. Relatief gesproken is dat niet dikker dan een eierschil, zodat er bijna zoveel oppervlakte aan de “binnenkant” is als aan de “buitenkant “van de Aarde.
De grote lichtende wolk of bal van flauw rood vuur – een vurig rood in de ochtend en avonden, en overdag een prachtig wit licht afgevend, de “Berookte God” - is blijkbaar ‘opgehangen’ in het centrum van de grote leegte “binnenin” de Aarde, en wordt op zijn plaats gehouden door de onveranderlijke wet van zwaartekracht, een afstotende atmosferische kracht, zoals het geval kan zijn. Ik wijs op die bekende kracht die met gelijke kracht in alle richtingen aantrekt of afstoot.
De basis van deze elektrische wolk of centraal licht, de zetel van de Goden, is donker en niet transparant, veilig voor talloze kleine openingen, blijkbaar onderin de grote ondersteuning of altaar van de Godheid, waarop “De Berookte God” rust; en de lichten die door deze vele openingen schijnen twinkelen in de nacht in al hun schitterening, en lijken op sterren, zo natuurlijk als de sterren die wij zien schijnen, als we thuis in Stockholm zijn, behalve dat deze groter lijken. Daarom dus “De Berookte God” die met de dagelijks ronddraaiing van de Aarde in het oosten schijnt op te komen en onder te gaan in het westen, net zo als onze Zon doet op de buitenste oppervlakte. In werkelijkheid geloven de mensen “Binnen” dat de “Berookte God” de troon is van hun Jehovah, en dat die stationair is. Het effect van dag en nacht wordt daarom geproduceerd door de dagelijks rotatie van de Aarde.
Sinds die tijd heb ik ontdekt dat de taal van de mensen van de Binnenste Wereld heel veel lijkt op het Sanskriet.
Nadat wij rekenschap van onszelf hadden afgelegd, aan de afgezanten van de centrale zetel van de regering van het innerlijk continent en mijn vader op zijn ruwe manier kaarten had getekend, op hun vraag, van de “buitenste” oppervlakte van de Aarde, die de verdeling van land en water lieten zien, en de naam hadden gegeven van ieder van de continenten, grote eilanden en oceanen, werden we over het land meegenomen naar de stad “Eden”, in een voertuig dat anders was dan iets dat we in Europa of Amerika hebben. Dit voertuig was zonder twijfel een elektrische uitvinding. Het was geluidloos, en liep op een enkele rail in volmaakt evenwicht. De trip werd gemaakt met hele hoge snelheid. We werden heuvels op en laagtes door gedragen, door dalen en opnieuw langs de zijden van steile bergen, zonder blijkbaar enige poging om de grond op egaal niveau te brengen - zoals wij dat doen voor onze spoorwegen-. De zetels van de kar waren enorm maar comfortabele dingen en zaten hoog boven de vloer van het voertuig. Bovenop ieder voertuig waren hoog versnellende vliegwielen die op hun kant lagen, en die zo automatisch waren aangepast dat, als de snelheid van het voertuig toenam, de hoge snelheid van deze vliegwielen ook geometrisch toenam. Jules Galdea legde aan ons uit dat deze wentelende wielen boven op de voertuigen de atmosferische druk vernietigden van wat in het algemeen wordt begrepen als zwaartekracht, en met deze kracht die dus wordt vernietigd - of als onnuttig afgegeven - is het voertuig dus veilig van het naar een of de andere kant vallen, doordat enkele railspoor, als was het in een vacuüm; de vliegwielen met hun snelle wentelingen verwoesten heel effectief de zogenaamde zwaartekracht, of de kracht van atmosferische druk of wat dan ook voor krachtige invloed het is dat alle niet ondersteunde dingen naar het oppervlak van de Aarde laat vallen (of naar het dichtst bij zijnde punt van weerstand).
De verbazing van mijn vader en mij was niet te beschrijven toen we, te midden van de vorstelijke pracht van een enorme hall, tenslotte voor de Grote Hoge Priester werden gebracht, de Bestuurder over al het land. Hij was rijkelijk gekleed en veel groter dan degenen om hem heen, hij was niet minder dan 14 of 15 voet hoog. (4.20 – 4.50 m). De immense ruimte waarin we werden ontvangen scheen afgewerkt te zijn met compacte plakken goud, die dik versierd waren met juwelen met een verbijsterende schittering.
De stad “Eden” ligt in wat een prachtige vallei lijkt, toch ligt zij in feite op het meest verheven bergplateau van het Innerlijk Continent, meerdere duizenden voet hoger dan enig deel van het omringende land. Het is de prachtigste plaats die ik op al mijn reizen heb aanschouwd. In deze verheven tuin groeien alle soorten fruit, wijnstokken, heesters, bomen en bloemen in buitensporige overvloed.
In deze tuin hebben vier rivieren hun oorsprong, in een machtige kunstige fontein. Ze splitsen zich en stromen in vier richtingen. Deze plek wordt door de bewoners de “Navel van de Aarde” genoemd of het begin, “De Wieg van het Menselijke Ras”. De namen van de rivieren zijn de Eufraat, de Pison, de Gihon en de Hiddekel
Het onverwachte wachtte ons op, in dit paleis van schoonheid, doordat we ons kleine vissersvoertuig terugvonden. Het was in perfecte vorm voor de Hoge Priester gebracht, net zo als het uit de wateren was getild op de dag, dat het aan boord van het schip werd geladen door de mensen die ons op de rivier ontdekten, meer dan een jaar geleden.
Wij kregen een audiëntie van meer dan twee uren met deze hoge dignitaris, die vriendelijk en attent gestemd scheen te zijn. Hij liet zien dat hij zeer geïnteresseerd was, stelde ons talloze vragen en vroeg constant dingen waarover zijn afgezanten gefaald hadden ons te bevragen.
Aan het slot van het interview vroeg hij wat ons genoegen deed, hij vroeg of we wilden blijven in zijn land of dat we liever terugkeerden naar de “buitenste” wereld, ervoor zorgend dat het mogelijk zou zijn om een succesvolle tocht terug te maken, over de bevroren gordel barrières die de noordelijk en zuidelijke openingen van de Aarde omcirkelen.
Mijn vader antwoordde: “Het zou mij en mijn zoon plezier doen om uw land te bezoeken en uw mensen te ontmoeten, jullie colleges en paleizen te zien, en de muziek en kunst, jullie grote velden, jullie prachtige bossen van opgaand hout; en nadat we dit aangename privilege gehad hebben, zouden we graag proberen terug te keren naar ons thuis aan de “buitenkant” of de oppervlakte van de Aarde. Deze zoon is mijn enig kind en mijn goede vrouw zal het wachten moe zijn en wensen dat we terugkeren.”
“Ik vrees dat jullie het erg moeilijk zullen vinden om terug te keren,” antwoordde de Baas Hoge Priester, “omdat de weg een meest gewaagde weg is. Maar, jullie zullen de verschillende landen bezoeken met Jules Chaldea als je escorte en jullie zal alle hoffelijkheid en vriendelijkheid worden verleend. Als jullie klaar zijn om een terugkeer pogen te doen, verzeker ik jullie dat je boot die hier wordt getoond in de wateren zal worden gelegd aan de mond van de rivier Hiddekel, en we zullen jullie een Jehovahsnelheid toewensen”
Aldus eindigde ons enige interview met de Hoge Priester of Bestuurder van het continent.
We leerden dat de mannen niet trouwen voordat ze vijfenzeventig tot honderd jaar zijn, en dat de leeftijd waarop de vrouwen de huwelijkse staat ingaan maar iets minder is, en dat beiden, mannen en vrouwen frequent leven van zes tot achthonderd jaar, en in sommige gevallen zelfs veel ouder.
In het volgende jaar bezochten we veel dorpen en steden, in het oog vallend waren de steden Nigi, Delfi, Hectea en mijn vader werd niet minder dan zes keer gevraagd om de kaarten te laten zien die hij gemaakt had van ruwe schetsen die hij oorspronkelijk gemaakt had van de verdelingen van land en water aan de “buitenste” oppervlakte van de Aarde.
Ik herinner me dat mijn vader opmerkte dat het reusachtige ras mensen in het land van “De Berookte God” bijna een accuraat idee had van de geografie van de “buitenste” oppervlakte van de Aarde als een gemiddelde schoolleraar in Stockholm.
Op onze reizen kwamen we bij een woud van reusachtige bomen aan, bij de stad Delfi. Zou de Bijbel gezegd hebben dat deze bomen meer dan driehonderd voet (90 m) omhoog torenden en meer dan 9 meter diameter hadden, en groeien in de Tuin van Eden, dan zouden de Ingersolls, de Tom Paines en Voltaires zonder twijfel hebben uitgesproken dat deze stelling een mythe was. Toch is dit de beschrijving van de Californische sequoia gigantea; maar deze Californische reuzen worden bleek van onbetekenendheid als ze vergeleken worden met de bos Goliaths die in het “binnenste” continent worden gevonden, waar overvloedig machtige bomen van 800 tot duizend voet (240 tot 300m) groeien, en van honderd tot 120 voet diameter (30 tot 36 m in diameter); talloze in aantal en die vormen de bossen die zo uitgestrekt zijn, honderden mijlen, vanaf de zee.
De mensen zijn buitengewoon muzikaal en leerden tot opmerkelijke hoogte kunsten en wetenschappen, specifiek geometrie en astronomie. Hun steden zijn toegerust met grote ‘muziekpaleizen’ waar vaak zoveel als 25 duizend krachtige stemmen van dit reuzenras opzwellen als machtige koren, met de meest sublieme symfonieën.
Kinderen worden niet verondersteld om leerinstellingen te bezoeken voordat ze twintig jaren oud zijn. Dan begint hun schoolleven en gaat door tot dertig jaar, en tien ervan worden voor beide seksen uniform toegewijd aan muziekstudie.
Hun voornaamste roepingen zijn architectuur, tuinbouw, fokken van veel grote kuddes, en de bouw van bijzondere voertuigen voor dat land, om te reizen over land en water.
Met enkele apparaten die ik niet kan uitleggen, houden ze samenspraak met elkaar tussen de meest verre delen van hun land, via luchtstromingen.
Alle gebouwen worden opgericht met speciale achting van sterkte, duurzaamheid, schoonheid en symmetrie en met een stijl van architectuur die enorm attractiever is voor het oog dan ik ooit ergens anders gezien heb.
Ongeveer drie vierde van de “binnenste” oppervlakte van de Aarde is land en ongeveer één vierde is water. Er zijn talloze rivieren van geweldige grootte, sommigen stromen in noordelijke richting en anderen naar het zuiden. Sommige van de rivieren zijn 45 km breed en uit deze grote waterwegen, in het extreme noorden en in zuidelijke delen van de “Binnenste” oppervlakte van de Aarde, in gebieden waar lage temperaturen worden beleefd, is het dat vers water ijsbergen vormen. Ze worden dan door de abnormale plotselinge overstromingen van turbulente wateren - die twee keer per jaar alles voor hen wegvegen - de buitenste zee in geduwd, als enorme ijstongen.
Wij zagen ontelbare vogelsoorten - niet groter dan die we ontmoetten in bossen van Europa of Amerika -. Het is wel bekend dat in de laatste paar jaren veel soorten vogels de Aarde hebben verlaten. Een schrijver van een arikel kortgeleden over dit onderwerp zegt: “Bijna elk jaar ziet men het uitsterven van een of meer vogelsoorten. Van 14 vogelvariëteiten die in één eeuw, op een enkel eiland waren – het West Indiase eiland van St. Thomas – worden er nu acht bij de missende vogels geteld.”
Is het niet mogelijk dat deze verdwijnende vogelsoorten hun woonplaats hebben verlaten in de buitenste wereld en toevlucht hebben gezocht in de “binnenste”wereld?
Of het nu in het binnenland was in de bergen of langs de zeezijde, we vonden overvloedig vogelleven. Als zij hun grote vleugels uitspreidden, leken sommige vogels 3 meter te meten van vleugeltip tot tip. Ze hebben een grote variëteit en veel kleuren. Wij kregen toestemming om naar de rand van een rots te klimmen en een nest eieren te onderzoeken. Er zaten vijf in het nest en ieder minstens twee voet lang (60 cm) en 37,5 cm in diameter.
Nadat we een week in de stad Hecta waren geweest, nam de leraar Galdea ons mee naar een inham waar we duizenden schildpadden zagen langs het zandstrand. Ik aarzel om de staat van grootheid te noemen van deze grote schepselen. Ze hadden een 25 tot 30 voet lengte(tot 9 m lang), vijftien tot twintig voet breed (tot 6 m breed) en een volle zeven voet (2.10 m) in hoogte. Als een van deze zijn hoofd had laten zien zou het de verschijning zijn van een afzichtelijk zeemonster.
De vreemde condities “binnen”zijn gunstig niet alleen voor grote weiden met welige grassen, bossen of reuzebomen, en alle soorten plantenleven, maar ook voor prachtig dierenlieven.
Op een dag zagen we een grote kudde olifanten. Er moeten er zo’n vijfhonderd geweest zijn van deze donderkelen monsters(thunder-throated), met hun rusteloos bewegende slurven. Ze trokken enorme grote takken van de bomen en trapten lagere struiken tot stof zoals hazelnoot struiken. Ze waren gemiddeld 100 voet in lengte(30 m) en 75 tot 85 voet hoog (tot 25 m).
Het leek, toen ik naar die prachtige kudde staarde van reuze olifanten, dat ik opnieuw in de openbare bibliotheek in Stockholm zat waar ik veel tijd doorbracht om de wonderen van het Mioceen tijdperk te bestuderen. Ik was gevuld met stomme verbazing en mijn vader was sprakeloos van ontzag. Hij hield mijn arm vast met een beschermende greep, alsof ons een vreeswekkende letsel zou overkomen. Wij waren twee atomen in dit grote woud en gelukkig werden we niet gezien door deze grote kudde olifanten toen ze langzaam verder gingen, en de leider volgden zoals een kudde schapen doet. Ze graasden door het groeiend struikgewas dat ze tegenkwamen op hun reis en nu en dan schokte het firmament door hun diepe bulken.
Er is een mistige nevel, die iedere avond van het land opstijgt, en het regent soms eens in de 24 uur. Deze grote vochtigheid en het versterkende elektrische licht en de warmte verklaren misschien de weelderige vegetatie, terwijl de hoog geladen elektrische lucht en dezelfde klimaatcondities kunnen veel te maken hebben met de reusachtige groei en het lange leven van dier en mens.
Op sommige plaatsen strekt het niveau van valleien zich vele mijlen uit in elke richting. “De Berookte God” met zijn heldere witte licht, keek kalm naar beneden. Er was een bedwelming door de elektrische overladen lucht die de wangen toewaaiden zo zacht als verdwijnend gefluister. De natuur zong een wiegelied in het vage gemurmel van winden wier adems zoet waren van de geur van bloemen en knoppen.
Nadat wij aanzienlijk meer dan een jaar hadden doorgebracht met het bezoeken van diverse van de vele steden van de “binnenste” wereld en een groot deel van het tussenliggende land, en meer dan twee jaren voorbij waren gegaan vanaf de tijd waarop we waren opgepikt door de grote Plezierboot op de rivier, besloten we om weer eens ons geluk te wagen op de zee en om weer de “buitenste”oppervlakte te gaan bereiken van de Aarde.
We maakten onze wensen bekend en ze waren schoorvoetend bereid maar volgden ze toch vlug op. Onze gastheren gaven mijn vader, op zijn vraag, diverse kaarten die de gehele “Binnenste”oppervlakte van de Aarde toonden; zijn steden, oceanen, zeeën, rivieren, golven en baaien. Ze boden ons ook genereus aan om ons zakken goudklompjes mee te geven – sommigen ervan waren zo groot als een ganzenei – die we graag mee wilden nemen in onze kleine vissersboot.
Op gepaste tijd keerden we naar Jehu terug, en daar gebruikten we nog een maand om alles te regelen en om onze kleine vissersboot te reviseren. Nadat alles in gereedheid was nam het zelfde schip de “Naz” ons aan boord en zeilde naar de mond van de rivier Hiddekel.
Nadat onze reuzenbroeders ons kleine bootje hadden gelanceerd, waren ze zeer warm - spijts de scheiding - en legden veel bezorgdheid aan de dag voor onze veiligheid. Mijn vader zweerde bij de goden Odin en Thor dat hij zeker terug zou keren binnen een jaar of twee om bij hen nog een bezoek af te leggen. En dus zeiden wij hen goedendag. We maakten ons klaar en hieven ons zeil, maar er was maar weinig wind. We werden door windstilte overvallen binnen een uur nadat onze reuze vrienden ons hadden verlaten en aan hun terugtocht waren begonnen.
De winden bliezen constant naar het zuiden, het is zo, ze bliezen vanuit de noordelijke opening van de Aarde naar dat wat wij weten dat het zuiden is, maar die, volgens onze wijzende vinger van het kompas naar het noorden is gericht.
Drie dagen probeerden we te zeilen en om tegen de wind in te gaan, maar het ging niet. En daarop zei mijn vader: “Mijn zoon, terugkeren met dezelfde route als wij gekomen zijn is in deze tijd van het jaar onmogelijk. Ik vraag me af waarom we hier niet eerder aan dachten. We zijn hier nu al bijna twee en een half jaar, en daarom is dit het seizoen waarin de Zon van de buitenkant in de zuidelijke opening begint te schijnen. De lange koude nacht is nu in het Spitzbergen land.”
“Wat zullen we dan doen?”vroeg ik.
“Er is maar een ding dat we kunnen doen,”antwoordde mijn vader, “en dat is naar het zuiden gaan.” Vervolgens draaide hij de boot om, gaf het alle zeilen en begon bij het kompas dat naar het noorden wees, maar dus in feite, naar het zuiden. De wind was sterk en we schenen een stroming te hebben gepakt met een opmerkelijke snelheid in dezelfde richting.
In maar veertig dagen bereikten we Delfi, een stad die we bezocht hadden in gezelschap van onze gidsen Jules Galdea en zijn vrouw, bij de mond van de Gihonrivier. Hier stopten we twee dagen en werden zeer gastvrij onderdak gegeven door dezelfde mensen die ons bij ons vorige bezoek hadden verwelkomd. We brachten wat meer provisie in de boot en gingen weer zeilen, en volgden de naald richting noord.
Op onze trip naar buiten kwamen we door een nauw kanaal wat een afscheidend water bleek te zijn tussen twee aanzienlijke stukken land. Er was een prachtig strand aan onze rechterkant en we besloten om dat te verkennen. Na het anker te hebben uitgeworpen, waadden we naar de kust voor een dag rust - voordat we verder gingen naar buiten met onze gevaarlijke onderneming -. We maakten een vuur en gooiden er enkele stukken droog drijfhout op.Terwijl mijn vader langs de kust liep, bereidde ik een verlokkelijk maaltje uit de voorraad die we hadden.
Er was een mild, lichtend licht - waarvan mijn vader zei dat het kwam van de buitenste Zon, die in de zuidelijke opening scheen van de Aarde -. Die nacht sliepen we diep en ontwaakten de volgende morgen verfrist alsof we in ons eigen bed in Stockholm hadden gelegen.
Na het ontbijt begonnen we een binnenlands tochtje van ontdekking maar we waren nog niet ver gekomen toen we sommige vogels zagen die we opeens herkenden, als behorend tot de pinguinfamilie.
Het zijn vogels die niet kunnen vliegen maar uitstekende zwemmers en geweldig van grootte, met een witte borst, korte vleugels, zwarte kop en lange gepunte snavels. Ze zijn volledig staand 9 voet hoog (2.70 m), Ze keken naar ons met een beetje verbazing en waggelden eerst, liever dan lopen, naar het water en zwommen weg in een noordelijke richting.
De gebeurtenissen die plaats vonden in de volgende honderd of meer dagen tartten alle beschrijving. We waren op een open en ijsloze zee. De maand die we uitrekenden zou november of december zijn en we wisten dat de zogenaamde zuidpool naar de Zon gekeerd moest zijn. Daarom toen we weg gingen en voorbij het binnenste elektrische licht van “De Berookte God” en zijn geniale warmte, zouden we het licht en de warmte van de Zon ontmoeten, die door de zuidelijke opening zou schijnen van de Aarde. We hadden het niet fout.
Er waren keren dat onze kleine boot, door de wind gedreven, die voortdurend en hardnekkig was, als een pijl door het water schoot. Inderdaad, als we een verborgen rots of obstakel hadden geraakt, dan zou ons kleine voertuig versplinterd zijn tot aanmaakhout.
Op het laatste waren we ons bewust dat de atmosfeer steeds kouder werd en enkele dagen later zagen we ijsbergen ver links van ons. Mijn vader beweerde en dat was juist, dat de winden die onze zeilen vulden uit het warme klimaat kwamen van “de binnen Aarde”. De tijd van het jaar was zeker veelbelovend voor ons om onze aanloop te maken naar de “buitenste”wereld en te pogen onze vissersboot door open kanalen van de bevroren zone voort te jagen die de poolgebieden omringt.
We zaten spoedig midden in de ijspakken, en hoe onze kleine boot door de nauwe kanalen ging en ontsnapte aan verplettering, ik weet het niet. Het kompas gedroeg zich weer net zo dronken en op zo’n onbetrouwbare manier toen we de zuidelijke bocht of rand van Aarde’s schelp passeerden als het gedaan had op onze trip naar binnen bij de noordelijke ingang. Hij draaide rond, duikte en leek op een bezeten ding.
Op een dag keek ik lui over de zijkant van de boot in de heldere wateren, mijn vader riep: “Brekers voor!” Ik keek op en zag door een optrekkende mist een wit object dat diverse honderden voet omhoog torende, en die compleet onze doorgang afsloot. We haalden meteen het zeil omlaagen dat was niet te snel. Op een moment zagen we onszelf bekneld zitten tussen twee monsterlijke ijsbergen. Elk drong en schuurde tegen zijn naaste ijsberg aan. Het leken op twee oorlogsgoden die het oppergezag wilden. We waren enorm gealarmeerd. Inderdaad we zaten tussen de linies in van een koningsstrijd; het diepe donderen van het schurend ijs was als een voortdurend schieten van artillerie. IJsblokken die groter waren dan een huis werden frequent 100 voet opgetild door de machtige kracht van de zijdelingse druk; ze sidderden en wankelden heen en weer enkele seconden en kwamen dan verpletterend neer met een doofmakend gebrul en verdwenen in de schuimende wateren. Aldus ging de strijd van de ijzige reuzen, meer dan twee uren door.
Het leek alsof het einde kwam. De ijsdruk was verschrikkelijk en terwijl we niet gevangen waren in het gevaarlijke deel van het gedrang, en op dat ogenblik even veilig waren, liet het heffen en loslaten van tonnen ijs, die - als ze her en der in de waterige diepten vielen - ons deden vollopen van sidderende angst.
Tenslotte - tot onze grote vreugde - hield het schuren van het ijs op en binnen enkele uren scheidde de grote massa zich langzaam af en alsof er een wet van goddelijke voorzienigheid werd uitgevoerd, recht voor ons lag een open kanaal. Zouden we het wagen om met onze kleine boot in die opening te gaan? Als de druk opnieuw zou komen, dan zou onze kleine sloep maar ook wij worden verpletterd tot niets. We besloten om de kans te wagen en vervolgens hesen we onze zeilen met een gunstige wind en spoedig begonnen we als in een paardenrace en liepen we spitsroeden, door dit onbekende nauwe kanaal van open water.
De volgende 45 dagen was onze tijd bezet met het ontwijken van ijsbergen en het jagen op kanalen; inderdaad, als we niet begunstigd waren met een sterke zuidenwind en een kleine boot, dan twijfel ik of dit verhaal ooit aan de wereld had kunnen doorgeven.
Tenslotte kwam er een ochtend waarop mijn vader zei: “Mijn zoon, ik denk dat we thuis gaan zien. We zijn bijna door het ijs heen. Kijk! Het open water ligt voor ons.”
Maar er waren nog enkele ijsbergen die ver noordwaarts dreven in het open water, dat nog voor ons lag aan iedere kant, dat vele mijlen ver was uitgestrekt. Direct voor ons en door het kompas, dat zich nu had recht gezet, in richting noorden, achter ons, was er een open zee.
“Wat een prachtig verhaal moeten we vertellen aan de mensen van Stockholm,” ging mijn vader verder, toen vergeeflijke opgetogenheid zijn eerlijke gezicht verlichtte. “En denk aan de gouden klompjes die in de voorraad liggen weggestopt!”
Ik sprak vriendelijke woorden van lof tegen mijn vader, niet alleen vanwege zijn kracht en uithoudingsvermogen, maar ook voor zijn moedig durven als ontdekker. En om deze reis te hebben gemaakt die nu een succesvol einde beloofde. Ik was ook dankbaar dat hij de rijkdom van goud had verzameld, die we mee naar huis brachten.
Terwijl we onszelf feliciteerden over de goede voorraad en het water dat we bij de hand hadden, en over de gevaren waaraan we ontsnapt waren, schrokken we van het horen van een aller verschrikkelijkste explosie die veroorzaakt werd door het uiteen scheuren van een enorme ijsberg. Het was een doof makend gebulder als het vuren van duizend kanonnen. Op dat moment zeilden we met grote snelheid en bleken bij een monsterachtige ijsberg te komen die naar alle schijn zo onwrikbaar was als een aan een eiland vastzittende rots. Het scheen echter dat die ijsberg was gespleten en uiteen brak, waarna de balans van het monster langszij ons, waar wij zeilden, verwoest werd en het begon van ons af te duiken. Mijn vader zag het gevaar vooruit en voor ik me de ontzaggelijke mogelijkheden realiseerde. De ijsberg brak en viel in het water, honderden voet lang en toen hij omver ging, kwam het andere deel uit het water en ving ons vissersbootje als een hefboom op een draaipunt op, en wierp het in de lucht alsof het een voetbal was.
Onze boot viel op de ijsberg die op dat moment zijn zijde naast ons had veranderd in de top. Mijn vader was nog in de boot, en was verwikkeld in het tuigage, terwijl ik zo’n 6 meter ver werd weggegooid.
Ik krabbelde vlug overeind en riep naar mijn vader die antwoordde: “Alles is in orde!” Op dat moment daagde er een realisatie in me op. Verschrikking na verschrikking! Het bloed bevroor in mijn aderen. De ijsberg was nog in beweging en zijn grote gewicht en kracht van het omvallen zou het tijdelijk laten onderduiken. Ik realiseerde me volledig wat een zuigende maalstroom dit zou produceren te midden van de werelden water aan elke kant. Ze zouden plotseling in de laagte razen met al hun razernij, als wit getande wolven die een menselijke prooi wilden.
Op dit opperste moment van mentale zielsangst, herinner ik me in een oogopslag de boot te zien die op zijn kant lag, en vroeg ik me af of die zich mogelijk zelf kon rechtzetten en of mijn vader kon ontsnappen. Was dit het eind van onze worsteling en avonturen? Was dit de dood? Al die vragen flitsten door mijn hoofd in een fractie van een seconde en een moment later was ik bezig met een strijd op leven of dood. De logge monoliet van ijs zonk onder de oppervlakte en de koude wateren gorgelden om me heen in een waanzinnige boosheid. Ik zat in een schotel met wateren die aan elke kant binnenstroomden. Nog een moment en ik zou mijn bewustzijn verliezen.
Toen ik gedeeltelijk mijn zinnen herwon en me ophief uit de bezwijmende half dronken man, vond ik mezelf terug nat, stijf en bijna bevroren en liggend op een ijsberg. Maar er was geen teken van mijn vader of van onze kleine vissersboot. De monsterberg had zichzelf hersteld en met zijn nieuwe balans tilde hij zijn hoofd misschien 15 m. boven het water uit. De top van dit eiland van ijs was een plateau misschien een halve acre breed. (2020 m2 )
Ik hield heel veel van mijn vader en ik was door verdriet overmand bij zijn afschuwelijke dood. Ik schold op het lot dat ik niet werd toegestaan om met hem in de dieptes van de oceaan te slapen. Tenslotte klom ik overeind en keek om me heen. De purperen hemelkoepel boven me, de kustloze groene oceaan beneden me en alleen een enkele ijsberg te onderscheiden! Mijn hart zonk in hopeloze wanhoop. Ik ging voorzichtig over de berg heen naar de andere kant, hopend te zien dat onze voet zichzelf had opgericht.
Durfde ik nog te hopen dat mijn vader nog leefde? Het was een straaltje hoop dat in mijn hart opvlamde. Maar dat bij voorbaat te denken warmde mijn bloed in mijn aderen op en het begon te stromen als een zeldzame stimulans door elke vezel van mijn lichaam.
Ik kroop dicht naar de gevaarlijk steile kant van de ijsberg en tuurde naar beneden, hopend, nog steeds hopend. Toen maakt ik een rondje over de berg en scande ik ieder stukje van de weg en zo bleef ik rond en rond gaan. Een deel van mijn hersenen was zeker al waanzinnig geworden terwijl het andere deel, denk ik, en tot op vandaag denk ik dat, nog volmaakt rationeel was.
Ik was me bewust dat ik dat rondje 12 keer gedaan had en terwijl een deel van mijn intelligentie wist, met al mijn verstand, dat er geen sprankje hoop was, toch was er een vreemde fascinerende geestesstoornis, die me betoverde en me dwong om me weer te bedriegen met verwachtingen. Het andere deel van mijn hersenen scheen me te vertellen dat terwijl er geen mogelijkheid was dat mijn vader nog in leven was, toch als ik ophield dit pelgrimsrondje te maken, als ik maar een moment pauzeerde, dan zou dit de erkenning zijn van verslagenheid, en als ik dit zou doen, voelde ik dat ik gek zou worden. Aldus, uur na uur liep ik rond en rond, bang om te stoppen en te rusten, toch stoffelijk machteloos om veel langer nog door te gaan. Oh! Verschrikking van verschrikking om te worden weggegooid in deze brede massa wateren, zonder voedsel of drinken en met alleen een verraderlijke ijsberg als een blijvende plek. Mijn hart zonk in me en alle schijnbare hoop zakte weg in zwarte wanhoop.
Maar toen werd de hand van de Bevrijder uitgestoken, en de dodelijke stilte van eenzaamheid die weldra snel onverdraaglijk werd, werd plotseling doorbroken door het vuren van een signaal kanon. Ik keek op met geschrokken verbazing toen zag ik dat op minder dan een halve mijl verder een walvisvaarder alle krachten naar me toe wendde met haar zeilen voluit.
Klaarblijkelijk had mijn voortdurende activiteit op de ijsberg hun aandacht getrokken. Terwijl ze dichter bij kwamen zetten ze een boot uit en voorzichtig afdalend naar de waterrand, werd ik gered en werd even later aan boord getild op het walvisschip.
Ik merkte dat het een Schotse walvisvaarder was, “De Arlington”. Ze was uit Dundee gekomen in september en was direct begonnen naar de zuidpool te gaan op zoek naar walvissen. De kapitein, Angus MacPherson, scheen vriendelijk aangelegd maar wat betreft discipline, leerde ik snel, bezat hij een ijzeren wil. Toen ik probeerde hem te vertellen dat ik uit de “binnenkant” van de Aarde kwam, keken de kapitein en de stuurman elkaar aan, schudden hun hoofd en stonden erop dat ik op een bank werd gezet onder strikte toezicht van de scheepsdokter.
Ik was zeer zwak door gebrek aan voedsel en ik had vele uren niet geslapen. Maar na een paar dagen rust, stond ik op een morgen op en kleedde ik me aan - zonder daarvoor permissie te vragen aan de dokter of iemand anders - en vertelde hen dat ik zo gezond was als iedereen.
De kapitein liet me halen en vroeg me weer waar ik vandaan was gekomen, en hoe ik alleen op een ijsberg kwam te zitten ver weg in de Zuidpool Oceaan. Ik antwoordde dat ik net uit de “binnenkant” van de Aarde was gekomen en ging verder hem te vertellen hoe mijn vader en ik waren vertrokken via Spitzbergen en uitkwamen bij het Zuidpool land, en daarom werd ik in de boeien geslagen. Ik hoorde later dat de kapitein de stuurman vertelde dat ik zo gek was als een Maartse haas en dat ik in opsluiting moest blijven totdat ik verstandig genoeg was om een waarachtig verslag over mezelf te geven.
Tenslotte, na veel pleiten en veel beloften werd ik uit mijn boeien verlost. Ik besloot toen en daar om een verhaal te verzinnen dat de kapitein zou bevredigen en dat ik het nooit meer over mijn tocht naar het land van “De Berookte God” zou hebben, tenminste totdat ik veilig en wel tussen vrienden was.
Binnen 14 dagen kreeg ik toestemming om rond te lopen en om mijn plek in te nemen als een van de zeelui. Een tijdje later vroeg de kapitein me om een verklaring. Ik vertelde hem dat mijn belevenis zo verschrikkelijk was geweest dat ik bang was voor mijn herinnering en ik smeekte hem om toe te staan dat hij de kwestie onbeantwoord losliet tot verderop in de toekomst. “Ik denk dat je aardig herstelt,” zei hij, “maar je bent nog niet helemaal bij je volle verstand.” “Laat me werk doen wat je me geeft,” antwoordde ik, “en als dit je niet genoeg compenseert dan zal ik je direct nadat ik in Stockholm ben gekomen terugbetalen – tot op de laatste cent.” En zo bleef deze zaak rusten.
Tot besluit, toen ik in Stockholm aankwam, zoals ik al vertelde, vond ik dat mijn goede moeder al meer dan een jaar was vertrokken, naar haar beloning. Ik heb ook al verteld hoe ik - door verraad van een familielid - in een gekkenhuis belandde, waar ik 28 jaren verbleef – schijnbaar oneindige jaren – en nog later, na mijn relaas, hoe ik terugkeerde naar het leven van een visser, en dit 27 jaren ijverig te hebben gedaan, en hoe ik toen naar Amerika kwam, en tenslotte naar Los Angeles, Californië. Maar dit alles kan van weinig belang zijn voor de lezer. Inderdaad het scheen dat de climax van mijn prachtige reizen en vreemde avonturen bereikt was toen het Schotse zeilschip me van een ijsberg afhaalde op de Zuidpoolzee.
(Je kunt je afvragen of deze Olaf elektriciteit kon herkennen, daar hij dat nog niet had gekend in Amerika) Waarschijnlijk is het een hele andere energie geweest, die wij binnenkort ook gaan gebruiken. Krachtig en geruisloos. Vertaler.)

Tenslotte komen volgende keer nog enkele zeer belangrijke recente communicaties vanuit de Binnenste Aarde, door Dianne Robbins verteld. Ten eerste uit het boek “Boodschappen uit de Holle Aarde”, van Mikos in het holle Binnenste Aarde rijk aan de binnenkant van de planeet haar holte, en ten tweede “Telos”- een onderaardse stad onder Mount Shasta” door Adama van de holte stad – de beschaving van Telos in de Aarde haar korst, enkele mijlen onder de Shastaberg in Californië. (zie de link naar deze boeken aan het eind van dit document)
Dan volgen enkele uittreksels van bovenstaande boeken.
Ik groet God in jou.
Namasté!

Ster
Leerling
Berichten: 539
Lid geworden op: 10 apr 2012, 11:20

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Ster » 19 feb 2014, 16:56

Hier volgen nu enkele beschrijvingen van hoe men leeft in 'De Hemel (op) in Aarde'.
Is het niet werkelijk beloftevol om te vernemen dat wij - op het buitenoppervlak van deze bol - even paradijselijk zullen kunnen leven als onze tegenvoeters.
Ik ben echt verheugd om dit met jullie te kunnen delen.

Binnenste Aarde Deel IV 1.

(vertaling winnyd@stralendetoekomst.nl)

Hier volgen tenslotte nog enkele zeer belangrijke recente communicaties, vanuit de Binnenste Aarde, die werden doorgegeven via Dianne Robbins. Eerstens uit het boek “Boodschappen uit de Holle Aarde”, door Mikos, in het holle Binnenste Aardrijk aan de binnenkant van de planeet, en ten tweede “Telos”- een onderaardse stad onder de Shastaberg”, door Adama over deze holtestad – de beschaving van Telos in de korst van de Aarde, enkele mijlen onder de Shastaberg in Californië. (zie de link naar deze boeken aan het eind van dit document)
Dan volgen er nu enkele uittreksels van bovenstaande boeken.
-------------------------------------------------------------

“Boodschappen uit de Holle Aarde”, door Dianne Robbins.
Introductie door Dianne:
Niet alleen onze Aarde, maar alle planeten zijn hol! Planeten worden gevormd door hete gassen, die rondom, uit de zon worden geworpen. De schil van de planeten wordt door de zwaartekracht en centrifugale krachten geschapen. De POLEN BLIJVEN OPEN en leiden naar een hol interieur. Dit proces vormt een holle bol met een Innerlijke Zon, berookt van tint, dat een zacht en plezierig - vol spectrum - zonlicht afgeeft, en die de oppervlakte aan de binnenkant zeer bevorderlijk maakt voor de groei van planten en menselijk leven, en wat alleen maar een lange-lange dag geeft en geen nachten.
De HOLLE-AARDEWEZENS zijn zeer spiritueel; en technologisch ver gevorderd ontwikkeld en ze wonen binnen de interne kern van onze Holle Aarde. Deze ontwikkelde beschavingen leven in vrede en broederschap in het Centrum van onze Aarde, en die bevat een Binnenste Centrale Zon, met oceanen en bergen in hun oorspronkelijke staat.
De holte van de Holle Aarde is nog in oorspronkelijke staat omdat zij noch rijden noch bouwen op hun land. Er zijn geen gebouwen, winkelcentra of snelwegen. Ze reizen met elektromagnetische voertuigen, die een paar centimeter boven de grond zweven. Ze wandelen langs stromen, rivieren en oceanen en beklimmen bergen – maar dat is het uiterste van hun voetcontact met de grond. Ze laten de rest van hun land aan de natuur, omdat dit ook het land van de natuur is.
De regeringsstad in de Holle Aarde wordt Shamballa genoemd. Deze ligt in het centrum van de planeet. Men kan daar naar binnen, door de openingen bij de Noord- of Zuidpool. De noorder- en zuiderlichten - die we in onze hemel zien zijn feitelijk reflecties van de Binnenste Centrale Zon van onze Holle Aarde, die stralen naar buiten vanuit haar holle kern.
Zij gebruiken vrije energie om hun steden, huizen en tunnels te verlichten. Ze gebruiken kristallen, gekoppeld aan elektromagnetisch golven, die een kleine zon opwekken met volledig spectrumlicht dat een half miljoen jaar meegaat en hen alle energie geeft die ze nodig hebben.
De korst van de Aarde is ongeveer 1200 km dik van de buitenste tot het binnenste oppervlak. Doordat onze Aarde hol is - en geen dichte bol - zit het centrum van de zwaartekracht niet in het centrum van de Aarde, maar in het centrum van de korst en dat is rond 600 km onder het oppervlak. De zwaartekracht van de Binnenaarde is de helft van het buitenste oppervlak en dat kan dus een verklaring zijn voor de grotere lengte van de mensen, planten en bomen; sommige van hun ‘Redwoods’ bereiken meer dan 300 meter hoogte.
De bron van het Aards magnetisch veld is een mysterie geweest. De Binnenste Zon in het centrum van de Aarde is de mysterieuze krachtbron achter het Aards magnetisch veld.
Er zijn overal op Aarde ingangsspelonken waar uitwisselingen plaats kunnen vinden. Alleen een paar zijn tegenwoordig nog open. Nikola Tesla, het genie, de uitvinder van elektrische technologie woont nu in de Holle Aarde. Die wordt Agartha genoemd, de binnenste Aarde. Hij begon informatie te ontvangen in het laatste deel van het jaar 1800 en ontdekte dat elektrische kracht overal - in onbeperkte mate - aanwezig is en die kan de machinerie van de wereld aandrijven zonder noodzaak van kolen; olie; gas of een andere algemene brandstof.`
In de dertiger jaren werden ingangen en passages afgesloten door de bewoners van de Holle Aarde, omdat “corporaties” in die tijd Tesla’s technologie misbruikten om ingang te verkrijgen in de Binnenste Aarde. De belangrijkste twee ‘portalen van de Holle Aarde zijn de openingen bij de polen, die gesloten werden in het jaar 2000 omdat onze regeringen ontploffingen gereed maakten bij de polen, om de ingangen naar hun wereld te openen. Zij hebben een magnetisch krachtveld rond de poolopeningen van de Aarde geïnstalleerd om de ingangen verder te camoufleren. Op die manier worden de openingen beschermd om door lucht of via land zichtbaar te zijn. In het verleden waren er op de oppervlakte ingangen naar de Bibliotheek van Porthologos. Een van die ingangen was de ingang in de Bibliotheek van Alexandria, die door vuur verwoest werd in AD 642.
Er is meer landmassa in de Binnenaarde (3/4 land en ¼ water) en het land is meer geconcentreerd dan dat van ons. Alles in de Holle Aarde is zeer nauwgezet gehandhaafd om het ecologisch systeem, van alle levensvormen hier, in evenwicht te houden.
Er zijn enige miljoenen Catharianen of Agarthanen die heden in de Holle Aarde wonen. Er zijn Catharianen, die als mensen op het oppervlak waren geïncarneerd. En ook Catharianen die op de planeet Jupiter woonden. De gemiddelde Cathariaan is 15 voet = 4.50 m lang, en soms nog meer tot 23 voet = 6.90 m en dat is zeker zo met de Meesters. Er zijn ook 36.000 mensen van ons buitenoppervlak, die nu in de Aarde wonen. In de laatste 200 jaar gingen er 50 oppervlakmensen naar binnen om daar te wonen, maar in de laatste 20 jaar gingen er maar 8 naar binnen om daar te wonen.
--------------------------------------------------------------------------------
De Bibliotheek van Porthologos
Ik ben Mikos, Bewaker van de registraties van de Aarde en van alle registraties van jullie Zonnestelsel en Universum. Ik ben hier in de holte van Aarde, voornamelijk om de geschiedenis van alle leven overal te bewaken. Dit is de voornaamste doelstelling van onze Bibliotheek van Porthologos.
Onze Bibliotheek is, in ons grote systeem van planeten, de enige in zijn soort. Onze Bibliotheek is zo groot dat zij een terrein van 456 vierkante mijl omvat en heeft grote opslag- gewelven met registraties, die allemaal opgeslagen zijn op kristallen platen, die door onze kristallen projectoren gezien en gelezen kunnen worden. Onze opslagvoorzieningen zijn heel groot, ze zijn georganiseerd en gecategoriseerd, zodat je de informatie, die je zoekt en die je wilt terugvinden - om te bekijken - makkelijk kunt lokaliseren. Wij hebben grote verzenders, die je jouw order binnen enkele minuten zal leveren en het dan weer retourneren naar de opslaglocatie. Op die manier is ieder item in de Bibliotheek altijd daar waar het moet zijn en kan makkelijk worden gevonden en volmaakt bewaard. Dat komt door onze technologische vermogens. Want wij hebben dit uit de technologie van het Universum getrokken - waarin we wonen -. We hebben de meest ontwikkelde bewaringmethode van opslag en weervinden. (Waar jullie, met jullie bibliotheekstelsel, zich zouden over verbazen…
En nu hebben mijn omstanders en ik jullie opgewacht op de drempel van de Bibliotheek van Porthologos, waar de witte, albasten treden twinkelen, door vonken van ingelegde kristallen en diamanten, die voeren naar de grote hallen van onze Bibliotheek, die in het grote interieur van de Aarde is gelokaliseerd.
Vandaag zullen we jullie op een tournee, door onze hallen, meenemen en je laten zien hoe een echte bibliotheek, in jullie toekomst, er uit zal zien. Jullie toekomstige bibliotheken zullen er, als die van ons uitzien, omdat die van ons het model is dat alle bibliotheken zullen kopiëren. We zullen beginnen met de gronden buiten, omdat er ook binnenste gronden zijn. De buitenste gronden zijn weelderig begroeid met grassen, bloemen, struiken en bomen en er zijn ronde patio’s met zachte banken en luie stoelen, met kleine en grote, ronde tafels om je uitrustingen op te zetten. Er zijn kleine bronnen, watervallen en fonteinen, in deze omsloten ruimtes, want ons water is levend - en in een volledige staat van bewustzijn - het zingt. Ja, ons water zingt en als jullie luieren, in jullie afgezonderde patio’s, wordt je door het water van het leven toegezongen, terwijl het uit onze fonteinen ontspringt met melodieën van diepe liefde, die alle cellen in uw lichaam harmoniseren en in evenwicht brengen. In deze staat van diepe vrede en harmonie zitten we en ontspannen we ons in de pauzes van onze werkdag.
En nu gaan we de Bibliotheek van Porthologos binnen en wandelen de kristallen trappen op, waar de deur open gaat naar het Universum. Ja, de Bibliotheek is multidimensionaal! Terwijl je binnengaat zie je de Melkweg Galaxy om je heen zweven en kun je in de hemelen, die erachter liggen - en die ons hele Universum omsluiten - kijken. Je ziet de sterren; Zonnen en de andere zonnestelsels draaien om onze ‘Centrale Zon’. En je voelt je deel van “Alles Dat Is”, en dat ben je dan ook….
Je ziet overal mensen – wandelen, praten, studeren, zitten, achterover liggen of rusten, dromen en gewoon de vibraties van vrede - in zich - laten doordringen. Overal zijn bloemen, met grote levendigheid bezield en fonteinen en waterplassen, die hun koren van gezang uitstorten. Je kijkt om je heen en ziet afgesloten alkoven, die gespreid liggen door grote hallen heen, met de meest ergonomisch gestructureerde zetels, die je toewenken om op hen te rusten. Je ontdekt er één die je roept en je gaat er opzitten en beleeft een verbinding met deze zetel, die jou afstemt op de vibratie waarmee hij verbonden is, via de centrale verwerkingseenheid van de interne computer, in de bibliotheek. Je bent dan zogezegd “bekabeld” met de kabelloze kabels en volledig verbonden met het werkend systeem, en daarmee werk je dan, met je gedachten en gevoelens. Deze nemen jou overal mee, waar je heen “wenst” te gaan, in onze Melkweg. Jij stuurt met uw denken, je gebruikt uw gedachten, als een richtingskompas voor de coördinaten van breedte en lengte. En het is zo natuurlijk dat je je verwonderd over de eenvoud en natuurlijkheid. En je reist, in uw bewustzijn, en onderzoekt onze Melkweg en het Universum, uit eerste hand; en dit voor de eerste keer in ‘uw volledig bewuste Menselijke staat’.
Dit is weer een ander aspect van wat onze bibliotheek haar bezoekers biedt, samen met de kristallen platen, van alle geregistreerde geschiedenis van ons gehele Universum. En je bent hier door de trillingsfrequentie van onze woorden, als je ze leest en je de plaatjes voorstelt in uw “verbeelding”. We verwelkomen jullie en nodigen u uit om op gelijk welke tijd binnen te gaan. Roep ons op, om binnen te komen, omdat onze aandacht altijd naar jullie uitgaat. Ik ben Mikos en ik ben hier om jullie persoonlijk te begeleiden door onze Bibliotheek, wanneer je ook maar wilt. Jullie hebben geen “bibliotheekkaart” nodig, omdat jullie identificatie in het DNA van je cellen is ingeschreven. We wachten op jullie bezoek.

Onze Oceanen en Stranden – Ons Water is Levend, met Bewustzijn
Goede morgen. Dit is Mikos, die jou, vanaf de oceaankust in de Holle Aarde roept, waar ik langs het strand loop en naar de golven kijk, die het zand overspoelen. Onze oceanen zijn groot, wat meer is: enorm, in vergelijking met die van jullie, met golven groter en krachtiger. De oceanen stromen snel rond onze innerlijke wereld, en eb en vloed, in de getijden worden beïnvloed door Aarde’s buitenste Maan, net zoals jullie getijden dat zijn. Want het magnetische trekken van de Maan wordt ín de Aarde ook gevoeld.
We brengen allemaal veel tijd door op de stranden, lopen op het zand langs de kust; en zwemmen in het schone en heldere water van de oceaan. Het water in onze oceanen en rivieren is samengesteld uit levend bewustzijn, en het is het bewustzijn van ons water dat ons voor altijd jong houdt.
Onze kustlijnen: vol met het zuiverste zand, wit gekleurd en zachte en kristalheldere spikkeltjes, van de zachtste deeltjes waar je ooit op gestapt hebt. Het wandelen op onze zandige stranden is verwant aan de mogelijke voetmassage. En we lopen juist hierom op onze stranden, want de massage kalmeert onze voeten en ons denken tegelijkertijd. Onze oceanen overspoelen onze kustlijnen met het zuiverste en schoonste water dat je ooit gezien of geproefd hebt. En de temperatuur is altijd volmaakt gepast voor ons lichaam. Niet te warm, en niet te koud. We wandelen in onze oceaan waar het ondiep is en zwemmen verder grote afstanden zonder ooit vermoeid of koud te worden. Niemand hier verdrinkt er ooit. Dit is ongehoord en onvoorstelbaar. We zijn allemaal grote zwemmers en onze oceanen en meren dragen ons zodat we altijd bovenop het water blijven.
Ons water heeft bewustzijn en praat met ons terwijl we er in ondergedompeld zijn. Ja, ons water spreekt. Terwijl we zwemmen wordt ons water deel van ons lichaam en dan zijn we een lichaam, een oceaan, terwijl we met de stromingen zwemmen en door de golven heengaan. We smelten compleet samen met het bewustzijn van het water en onze zwemtocht is een tochtje in het bewustzijn zelf. Het is zoveel meer dan wat jullie beleven op uw ppervlakmeren en oceanen, waar het bewustzijn van jullie water zo verdicht en vervuild is geworden dat het zijn stem, zijn vitaliteit en zijn levenskracht verloren heeft. Het roept zwakjes tegen jullie maar jullie horen het niet. Het roept om hulp naar jullie. Het roept naar jullie om te stoppen het te vervuilen, te stoppen met E.L.F.-geluidsgolven, te stoppen met walvisvaren en onderwater te experimenteren, en met olie te knoeien en met duikboten en cruiseschepen te varen waarmee ze haar levenskracht verwoesten en vergiftigen. Maar helaas, het komt bij dove oren terecht.
De Binnenaarde-oceanen bevatten al het leven dat ook in de bovenste oceanen zit, en meer. Onze oceanen krioelen van leven en ‘alle levensvormen uit de zee’ leven met elkaar in harmonie.
Ze hebben allemaal een vegetarisch dieet en geen een jaagt er op anderen. Ze leven in harmonie. Al het zeeleven is zeer geëvolueerd, vergeleken met het leven in de oppervlak-oceanen. Ze zijn allemaal gewend aan de vrede en veiligheid van onze wateren en ze zijn allemaal toegankelijk voor ons. We communiceren allen direct met walvissen, dolfijnen en vissen en we leven gezamenlijk in vrede met elkaar.
Omdat we allemaal vegetarisch zijn, jagen we niet op walvissen, gaan ook geen vissen of garnalen kweken. En daarom is Moeder Aarde vrij om te evolueren in onze oceanen en onze oceanen zijn heiligdommen of wijkplaatsen voor al het oceaanleven. We roepen gewoon op met wie we willen praten en dan zwemmen ze naar onze kust en spreken met ons. Dit zal echt magisch voor jullie zijn maar voor ons is dit normaal. Denk er aan, dat wij allemaal in de Holle Aarde weten dat we Eén zijn…
Op onze landerijen, sprankelen en tieren onze velden met graan en worden perfect aangeraakt door “Zon” en regen om de meest weelderige gewassen te produceren, die zo heerlijk zijn voor ons gehemelte en zo versterkend voor ons lichaam. Ons voedsel pulseert met levenskracht en als dit door ons gegeten wordt, gaat levenskracht in onze cellen over, en dat resulteert in een volmaakte gezondheid en een lange levensduur.
Dit is het geheim van het leven; dit is de verborgen fontein van de jeugd - waar jullie, op uw oppervlak, altijd naar gezocht hebben -. Die wordt in de Aarde zelf gevonden, er gewoon op wachtend om jullie haar levenskracht te geven als jullie de wetten van de Natuur volgen om gewassen te planten en te oogsten en alleen de Natuur zelf aanwenden om het proces te besturen en groei te overzien. Met die grote krachten van de Natuur, die met jullie samen werken, heb je niets nodig om toe te voegen aan de grond, en de oogsten zijn altijd schitterend van grootte, van voedingsstoffen en van smaak.
Ik groet God in jou.
Namasté!

Gast1

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Gast1 » 19 feb 2014, 19:30

Heu ... Dat zijn flinke lappen tekst Ster ... :shock:

Complimenten voor al het werk ...

Gebruikersavatar
univers
Observer
Berichten: 33354
Lid geworden op: 27 jan 2013, 11:10

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door univers » 19 feb 2014, 20:22

Als ik naar het kleine kamertje ga, neem ik mijn tablet mee.
Kan ik het op mijn dooie gemak, doorlezen. :mrgreen:
Een mens is net een open boek, je moet het enkel kunnen lezen.

Gebruikersavatar
Vitharr
Brabbeldas
Berichten: 8161
Lid geworden op: 23 jul 2012, 10:39

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Vitharr » 05 jan 2015, 16:29

*Bump*

@Tammy en Paulus

Ik heb regelmatig moeite om oudere topics terug te vinden. De zoekfunctie van het forum werkt bij mij niet goed, maar dat zal aan mijn eigen computer liggen. Maar ook via Google zijn er een hoop juweeltjes buiten mijn zicht verdwenen.

Het lukte mij nu niet om de berichten over de holle aarde terug te vinden. Volgens het forum en Google komen de woorden 'smoky god', 'Olaf Jansen' en 'Holle Aarde' alleen in het recentste topic voor?!? Zoals hierboven te zien is, zijn er toch echt meer topics aan gewijd.

Ben ik nu toch wel de enige die dat heeft? Anders is een schat aan informatie verstopt geraakt hier. Ik vind het vooral vreemd dat Google geen sjoege geeft. Zelfs niet als ik een stukje tekst uit bovenstaande berichten kopieer en in het zoekvenster plak?

Kunnen jullie me gerust stellen en vaststellen dat alleen ik dat heb?
Morgen is vandaag ook gisteren....

Gebruikersavatar
univers
Observer
Berichten: 33354
Lid geworden op: 27 jan 2013, 11:10

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door univers » 05 jan 2015, 16:38

Ligt niet aan jou pc, bij mi is het zelfde probleem, werkt voor geen pepernoot.
Een mens is net een open boek, je moet het enkel kunnen lezen.

Gebruikersavatar
Tardis
Tijdreiziger
Berichten: 4799
Lid geworden op: 27 jan 2006, 15:34

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Tardis » 05 jan 2015, 16:50

Vitharr, of het voor jou een geruststelling is weet ik niet, maar als ik de zoekfunctie van dit forum gebruik krijg ik net als jij en univers meestal geen resultaten.
Tardis valt meestal in de categorie `overig', is dus nauwelijks in een hokje te plaatsen en moeilijk te doorgronden. Klik op de link voor mijn gebruiksaanwijzing. :wink:
https://www.16personalities.com/infj-personality

Gebruikersavatar
Vitharr
Brabbeldas
Berichten: 8161
Lid geworden op: 23 jul 2012, 10:39

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Vitharr » 05 jan 2015, 17:56

Nee Tardis, dat is absoluut geen geruststelling. :wink: Als we straks ouder zijn, blijven we steeds in herhaling vallen als we niet meer kunnen zien wat we geschreven hebben. [joker]
Morgen is vandaag ook gisteren....

Gebruikersavatar
Tammy
Forumbeheerster
Berichten: 80636
Lid geworden op: 04 feb 2005, 18:20

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Tammy » 08 jan 2015, 04:50

Ikzelf gebruik nooit de zoekfunctie maar ik heb dit probleem vaker gehoord.
We gaan eens kijken hoe we dit kunnen oplossen.
Zal contact hierover opnemen met Paulus.

Somewhere, something incredible is waiting to be known.

Carl Sagan.

Gebruikersavatar
Paulus
Technische Admin
Berichten: 1658
Lid geworden op: 21 feb 2009, 19:07

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Paulus » 08 jan 2015, 17:29

De zoekfunctie is inderdaad niet de meest gebruiksvriendelijke. :D

Als ik op de volgende manier zoek krijg ik 3 pagina's met resultaten:

Zoekterm: +holle +aarde (dit zijn de woorden die in het bericht MOETEN voorkomen)
Zoeken in alle (sub)forums
Zoeken in berichten en titels
De woorden moeten in de eerste 1000 tekens voorkomen. (instelbaar, standaard is 300)

Succes :aliensmile:
Onderzoek alles, maar behoud het goede

Gast1

Re: De Hemel op Aarde

Bericht door Gast1 » 08 jan 2015, 17:39

Paulus: ;P!

Plaats reactie