Kon paragnost Gerard Croiset écht mensen genezen met zijn handen?
Geplaatst: 14 sep 2019, 08:58
Kon paragnost Gerard Croiset écht mensen genezen met zijn handen?
Ellen de Visser - 5 augustus 2018
Gerard Croiset ( 1909-1980 ) genoot internationale faam als paranormaal genezer, ook onder medici. Of hij écht mensen genas is nu onderzocht.
Er zijn zwart-witbeelden van zijn genezende handen, licht trillend boven een verlamd been, een pijnlijke buik of een reumatische voet, beelden ook die laten zien hoe ongekend populair die handen ooit waren: patiënten in rijen op de stoep van zijn huis, een overvolle wachtkamer annex spreekkamer. In het midden van de ruimte de genezer met zijn karakteristieke uitstaande haardos, onverstoorbaar, terwijl hij de een na de ander bij zich roept.
We spreken de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, een periode waarin de parapsychologie hoogtij vierde en de man met de magnetiserende handen een internationale beroemdheid werd. Paragnost Gerard Croiset (1909-1980) is een fenomeen, vooral door zijn assistentie bij vermissingszaken. Of het nou gaat om een 10-jarig jongetje uit Velsen dat na het buitenspelen niet is teruggekeerd of om een 13-jarige gekidnapte Italiaanse puber: overal ter wereld wordt om zijn hulp gevraagd. Hij assisteert de Duitse politie in de zoektocht naar werkgeversvoorzitter Hanns Martin Schleyer, die is ontvoerd door de terroristische organisatie RAF, reist naar Japan om voor de televisiecamera een meisje op te sporen dat in een meer is verdronken, naar Australië vanwege de mysterieuze verdwijning van drie kinderen (waar op zijn advies tevergeefs een compleet pakhuis wordt gesloopt).
Wetenschappelijk onderzoek
Opmerkelijk genoeg is Croiset volstrekt open over wat hij doet: anders dan de meeste paragnosten werkt hij graag samen met wetenschappers, in de hoop dat hij op die manier zijn gaven kan bewijzen. Zijn telefoongesprekken worden uitgewerkt, zijn behandelingen gefilmd, al zijn correspondentie gaat in mappen, rapportages blijven bewaard.
Tientallen meters archiefdozen zijn de afgelopen jaren geïnventariseerd en dat gaf de Amsterdamse neuroloog en emeritus-hoogleraar Rien Vermeulen vijftig jaar na dato kans op een bijzonder onderzoek. Slaagde Croiset er eigenlijk in om patiënten te genezen, vroeg Vermeulen zich af, en hoe dan? Was er misschien gewoon sprake van een placebo-effect?
Een jaar lang zat Vermeulen wekelijks in Odijk, bij het Johan Borgman Fonds, dat zich inzet voor het behoud van de geschiedenis van het parapsychologisch onderzoek en het archief van de paragnost beheert. Directeur Wim Kramer stelde hem kastenwanden vol dossiers beschikbaar en hielp hem welwillend met het ordenen van de 891 patiëntendossiers. Onlangs publiceerde Vermeulen zijn resultaten in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Zijn conclusie is opmerkelijk: Croiset genas inderdaad patiënten. Alleen van een wonder was geen sprake.
Vermeulen beleefde ‘ongelooflijk veel plezier’ aan zijn onderzoek, vertelt hij thuis in zijn werkkamer in de Amsterdamse binnenstad. ‘Ik heb af en toe zo gelachen.’ Zo las hij in de dossiers vol uitgetypte dialogen hoe Croiset, soms jaren na zijn behandeling, patiënten opbelde om te vragen naar het resultaat. En daarbij de afloop de gewenste kant op stuurde.
‘Croiset hier, hoe gaat het met u?’
‘Ja, ja het gaat wel.’
‘O, dus het gaat wel goed?’
‘Nou ja, ik heb die klachten nog wel.’
‘O ja, maar toch veel minder, hoop ik?
‘Ja, dat geloof ik wel.’
Hij trof ook een verslag aan van het telefoongesprek dat Croiset voerde met prins Bernhard, over diens rugproblemen. Waarbij hij de prins behandelde als ieder ander:
‘Croiset, zou je eens kunnen langskomen, mijn rugklachten zijn enorm verergerd.’
‘Wanneer had u gedacht?’
‘Ik had gedacht vanavond.’
‘Nee, vanavond kan ik niet, ik heb niet eerder tijd dan volgende week.’
‘Nou, dat valt me erg tegen.’
De prins moest een week wachten, of Croiset de rugklachten kon verhelpen, vermeldt het dossier niet. Was het prinselijk verzoek niet opzienbarend, gezien alle commotie rond gebedsgenezeres Greet Hofmans die koningin Juliana eerder had bijgestaan? Vermeulen vermoedt dat Bernhard de magnetiseur niet als alternatief genezer zag. ‘Wat Croiset deed, stond toen in hoog aanzien. Het zou best kunnen dat Bernhard was doorverwezen door een arts.’
Dat een arts zijn patiënt naar een magnetiseur stuurt, dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen.
‘Toen ik het archief begon te bestuderen, viel me al snel op hoe serieus Croiset werd genomen in de medische wereld. Artsen en hoogleraren correspondeerden met hem en legden hem zelfs hun problemen voor. Hij hield patiënten nooit weg bij de reguliere zorg maar nam altijd contact op met de huisarts. Als het antwoord onbevredigend was, zocht hij het hogerop. Vergeet niet dat de parapsychologie in die tijd wetenschappelijk zeer serieus werd genomen. Er was een parapsychologisch instituut in Utrecht en een heuse hoogleraar. Ik heb er in mijn studietijd ook nog colleges gevolgd. Daar was eind jaren zestig ongelooflijk veel belangstelling voor.’
U bent lang bestuurslid geweest van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Waarom wil een hoogleraar het archief van een kwakzalver bestuderen?
‘Ik doe al een tijd onderzoek naar neurologische klachten, zoals verlammingen, stoornissen in het gevoel en epileptische aanvallen, die niet passen bij een ons bekende ziekte. Vroeger noemden we dat hysterie, nu spreken we van een conversiestoornis. Die stoornis kunnen we tegenwoordig goed onderzoeken met functionele mri’s. We zien in de hersenen van patiënten andere patronen dan bij mensen die een verlamming nadoen. Patiënten hebben geen controle meer over hun bewegingen.
‘Zo’n conversiestoornis komt vaak voor. Wie iets vreselijks meemaakt of een traumatische boodschap krijgt, merkt vaak dat hij hevig gaat trillen of heel even niet kan staan. Het gebied dat actief is bij emoties, vertoont dan opeens een enorme activiteit waardoor het aanzetten van de motoriek tijdelijk wordt verstoord. Er zijn patiënten bij wie die verstoring blijft bestaan. Het lijkt erop dat er bij hen iets misgaat in het deel van de hersenen waar motoriek wordt gecoördineerd met sensorische informatie, de waarnemingen van zintuigen. We proberen dat nu te verhelpen met onder meer fysiotherapie maar er is nog veel onduidelijk. Ik had begrepen dat Croiset ook patiënten met zo’n stoornis had geholpen en dat intrigeerde me. Had hij succes? En ging het daarbij dan om een placebo-effect?’
En? Wat deed hij?
‘De bijna negenhonderd medische dossiers die bewaard zijn gebleven, maakten lang niet altijd duidelijk wat er aan de hand was. Slechts 62 dossiers zijn goed gedocumenteerd, met brieven van artsen, en bij twintig was sprake van een gediagnosticeerd neurologisch probleem, mijn terrein dus. Van die patiënten heb ik de dossiers doorgenomen. Ik heb echt heel kritisch gekeken, door uit te gaan van de rapportages van artsen over het verloop van de ziekte. Zeven patiënten bleken daadwerkelijk opgeknapt of zelfs genezen. Er was alleen geen conversiestoornis te bekennen. Het ging om vier patiënten met polio, een met epilepsie, een man met een hernia en een kind met een hersenbeschadiging.’.
Maar hoe genas hij die patiënten dan?
‘Door te doen wat artsen hadden moeten doen. Zijn succes is terug te voeren op het falen van de reguliere hulpverlening. Zo waren de poliopatiënten onvoldoende gestimuleerd om hun resterende spierkracht te trainen. Wat kapot is, is kapot, las ik in het dossier over hun aangetaste spieren. Dat is gewoon slechte geneeskunde. Croiset stimuleerde die patiënten om te gaan oefenen, met succes. Bij andere patiënten nam hij angst weg. Een herniapatiënt durfde bijvoorbeeld een operatie niet aan omdat hij bang was voor de complicaties waarover de chirurg hem had verteld. Croiset stelde de patiënt gerust, waarna die zich alsnog liet opereren en herstelde. Dat resultaat komt voor zijn rekening.’
Valt er toch een les te trekken?
‘Artsen moeten nu veel meer dan vroeger uitleggen wat er mogelijk mis kan gaan bij een behandeling. Doen ze dat niet en ontstaan er complicaties, dan hebben ze echt een probleem. Maar geruststellen hoort ook bij het vak, dat laat Croiset eens te meer zien. Je moet patiënten voorlichten maar daarna bij de hand nemen, ze helpen een beslissing te nemen. Ik heb vaak genoeg gezien dat het daaraan ontbreekt.’
En tijd nemen voor patiënten misschien? Bijna een miljoen Nederlanders zijn onder behandeling van een alternatieve genezer. Hoe verklaart u dat?
‘Ik had daar eens een discussie over met een patiënt, een slimme man die met zijn klachten naar een homeopaat was geweest. Waarom doet u dat nou?, vroeg ik hem verbaasd. Had u niet in de gaten dat het een rare behandeling was? Jawel, antwoordde hij, maar ik vond uw behandeling ook raar. Ik gaf hem infusen met immunoglobulinen en daar had ik een verhaal bij verteld dat hij kennelijk onbegrijpelijk had gevonden.
‘Wij artsen maken onderscheid tussen wat echte geneeskunde is en wat niet, maar voor de buitenwereld is dat minder scherp. Patiënten zoeken hulp, het maakt ze vaak niet uit waar. Waarom patiënten naar alternatieve genezers gaan, is nooit goed uitgezocht. Ik geloof niet dat kwakzalvers meer tijd hebben, wel dat ze meer hoop geven. Mogelijk verklaart dat hun succes.
‘Daar kunnen artsen nog van leren. Dat vermaarde placebo-effect is niet anders dan betekenis geven aan iets. Als de dokter verzucht: nou vooruit, we gaan maar eens andere pillen proberen, ik ben benieuwd of die wel effect hebben, dan werken ze echt een stuk minder dan wanneer diezelfde dokter zegt: ik ben blij dat we nu met die andere pillen aan de slag kunnen, hier geloof ik veel meer in.’
Wat was de meest opmerkelijke genezing die u in de dossiers aantrof?
‘Dat ging om de vrouw van een huisarts die een tijdlang was beademd in het academisch ziekenhuis in Utrecht. Ze was zodanig opgeknapt dat ze van de beademing af mocht. Maar steeds als de artsen haar van de apparatuur wilden loskoppelen, raakte ze zo in paniek dat ze dreigde te stikken. Haar man vroeg Croiset om hulp en toen las ik in het dossier toch zo iets aparts. Croiset wilde haar aanvankelijk niet behandelen omdat de vrouw voldoende was hersteld om zelfstandig te ademen. En zijn therapie was toch echt meer dan louter suggestie, liet hij fijntjes weten. Waarop de specialist in het ziekenhuis haar man een hint gaf: zeg hem dan dat de spierkracht nog niet helemaal voldoende is en vraag of hij het laatste zetje kan geven. Croiset kwam daarop naar het ziekenhuis, deed daar zijn magische handelingen en de vrouw kon van de beademing af.’
Een magnetiseur die een patiënt behandelt in het ziekenhuis, op verzoek van de specialist, gaat dat niet heel ver?
‘Ik heb zo’n vraag ook een keer gehad. Op mijn afdeling lag een patiënt na een verkeersongeval in een diep coma en de familie had gevraagd of Bob Smalhout, gepensioneerd hoogleraar anesthesiologie, eens kon komen kijken. Smalhout was fan van genezend medium Jomanda en suggereerde om haar aan het bed te roepen. Of wij dat goed vonden? Ik was het hoofd van de afdeling en het zaakje werd bij mij neergelegd. Wat moest ik? Ik kon niet goedkeuren dat ze onze patiënt kwam behandelen in het ziekenhuis, want daarmee zou ik in feite haar therapie onderschrijven. Ik vond een middenweg, vertelde de familie dat Jomanda gewoon op bezoek kon komen. Wat ze tijdens het bezoekuur zou doen, daar had ik immers niets over te vertellen. Zo is het gegaan. Het heeft niets geholpen.’
Betekent uw onderzoek nu de ontmaskering van Croiset als genezer of kon hij toch wat?
‘Ik heb alleen de patiënten bestudeerd met neurologische klachten, wat hij voor anderen betekende heb ik niet onderzocht. Dat hij echt iets kon, heb ik niet kunnen aantonen. Het magnetiseren had geen effect, het waren niet zijn ‘genezende handen’ die genazen.
‘Ga thuis oefenen, zei hij vaak tegen patiënten, en denk daarbij aan mij. Dan zal ik ook aan jou denken. Dan vond ik uitgetypte telefoongesprekken die als volgt verliepen:
Patiënt: ‘U heeft ook aan mij gedacht?’
Croiset: ‘Jazeker.’
Patiënt ‘En was dat meestal om 7 uur ‘s avonds?’
Croiset: ‘Dat zou heel goed kunnen.’
https://www.volkskrant.nl/cultuur-media ... ~b3de2365/
Ellen de Visser - 5 augustus 2018
Gerard Croiset ( 1909-1980 ) genoot internationale faam als paranormaal genezer, ook onder medici. Of hij écht mensen genas is nu onderzocht.
Er zijn zwart-witbeelden van zijn genezende handen, licht trillend boven een verlamd been, een pijnlijke buik of een reumatische voet, beelden ook die laten zien hoe ongekend populair die handen ooit waren: patiënten in rijen op de stoep van zijn huis, een overvolle wachtkamer annex spreekkamer. In het midden van de ruimte de genezer met zijn karakteristieke uitstaande haardos, onverstoorbaar, terwijl hij de een na de ander bij zich roept.
We spreken de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, een periode waarin de parapsychologie hoogtij vierde en de man met de magnetiserende handen een internationale beroemdheid werd. Paragnost Gerard Croiset (1909-1980) is een fenomeen, vooral door zijn assistentie bij vermissingszaken. Of het nou gaat om een 10-jarig jongetje uit Velsen dat na het buitenspelen niet is teruggekeerd of om een 13-jarige gekidnapte Italiaanse puber: overal ter wereld wordt om zijn hulp gevraagd. Hij assisteert de Duitse politie in de zoektocht naar werkgeversvoorzitter Hanns Martin Schleyer, die is ontvoerd door de terroristische organisatie RAF, reist naar Japan om voor de televisiecamera een meisje op te sporen dat in een meer is verdronken, naar Australië vanwege de mysterieuze verdwijning van drie kinderen (waar op zijn advies tevergeefs een compleet pakhuis wordt gesloopt).
Wetenschappelijk onderzoek
Opmerkelijk genoeg is Croiset volstrekt open over wat hij doet: anders dan de meeste paragnosten werkt hij graag samen met wetenschappers, in de hoop dat hij op die manier zijn gaven kan bewijzen. Zijn telefoongesprekken worden uitgewerkt, zijn behandelingen gefilmd, al zijn correspondentie gaat in mappen, rapportages blijven bewaard.
Tientallen meters archiefdozen zijn de afgelopen jaren geïnventariseerd en dat gaf de Amsterdamse neuroloog en emeritus-hoogleraar Rien Vermeulen vijftig jaar na dato kans op een bijzonder onderzoek. Slaagde Croiset er eigenlijk in om patiënten te genezen, vroeg Vermeulen zich af, en hoe dan? Was er misschien gewoon sprake van een placebo-effect?
Een jaar lang zat Vermeulen wekelijks in Odijk, bij het Johan Borgman Fonds, dat zich inzet voor het behoud van de geschiedenis van het parapsychologisch onderzoek en het archief van de paragnost beheert. Directeur Wim Kramer stelde hem kastenwanden vol dossiers beschikbaar en hielp hem welwillend met het ordenen van de 891 patiëntendossiers. Onlangs publiceerde Vermeulen zijn resultaten in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Zijn conclusie is opmerkelijk: Croiset genas inderdaad patiënten. Alleen van een wonder was geen sprake.
Vermeulen beleefde ‘ongelooflijk veel plezier’ aan zijn onderzoek, vertelt hij thuis in zijn werkkamer in de Amsterdamse binnenstad. ‘Ik heb af en toe zo gelachen.’ Zo las hij in de dossiers vol uitgetypte dialogen hoe Croiset, soms jaren na zijn behandeling, patiënten opbelde om te vragen naar het resultaat. En daarbij de afloop de gewenste kant op stuurde.
‘Croiset hier, hoe gaat het met u?’
‘Ja, ja het gaat wel.’
‘O, dus het gaat wel goed?’
‘Nou ja, ik heb die klachten nog wel.’
‘O ja, maar toch veel minder, hoop ik?
‘Ja, dat geloof ik wel.’
Hij trof ook een verslag aan van het telefoongesprek dat Croiset voerde met prins Bernhard, over diens rugproblemen. Waarbij hij de prins behandelde als ieder ander:
‘Croiset, zou je eens kunnen langskomen, mijn rugklachten zijn enorm verergerd.’
‘Wanneer had u gedacht?’
‘Ik had gedacht vanavond.’
‘Nee, vanavond kan ik niet, ik heb niet eerder tijd dan volgende week.’
‘Nou, dat valt me erg tegen.’
De prins moest een week wachten, of Croiset de rugklachten kon verhelpen, vermeldt het dossier niet. Was het prinselijk verzoek niet opzienbarend, gezien alle commotie rond gebedsgenezeres Greet Hofmans die koningin Juliana eerder had bijgestaan? Vermeulen vermoedt dat Bernhard de magnetiseur niet als alternatief genezer zag. ‘Wat Croiset deed, stond toen in hoog aanzien. Het zou best kunnen dat Bernhard was doorverwezen door een arts.’
Dat een arts zijn patiënt naar een magnetiseur stuurt, dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen.
‘Toen ik het archief begon te bestuderen, viel me al snel op hoe serieus Croiset werd genomen in de medische wereld. Artsen en hoogleraren correspondeerden met hem en legden hem zelfs hun problemen voor. Hij hield patiënten nooit weg bij de reguliere zorg maar nam altijd contact op met de huisarts. Als het antwoord onbevredigend was, zocht hij het hogerop. Vergeet niet dat de parapsychologie in die tijd wetenschappelijk zeer serieus werd genomen. Er was een parapsychologisch instituut in Utrecht en een heuse hoogleraar. Ik heb er in mijn studietijd ook nog colleges gevolgd. Daar was eind jaren zestig ongelooflijk veel belangstelling voor.’
U bent lang bestuurslid geweest van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Waarom wil een hoogleraar het archief van een kwakzalver bestuderen?
‘Ik doe al een tijd onderzoek naar neurologische klachten, zoals verlammingen, stoornissen in het gevoel en epileptische aanvallen, die niet passen bij een ons bekende ziekte. Vroeger noemden we dat hysterie, nu spreken we van een conversiestoornis. Die stoornis kunnen we tegenwoordig goed onderzoeken met functionele mri’s. We zien in de hersenen van patiënten andere patronen dan bij mensen die een verlamming nadoen. Patiënten hebben geen controle meer over hun bewegingen.
‘Zo’n conversiestoornis komt vaak voor. Wie iets vreselijks meemaakt of een traumatische boodschap krijgt, merkt vaak dat hij hevig gaat trillen of heel even niet kan staan. Het gebied dat actief is bij emoties, vertoont dan opeens een enorme activiteit waardoor het aanzetten van de motoriek tijdelijk wordt verstoord. Er zijn patiënten bij wie die verstoring blijft bestaan. Het lijkt erop dat er bij hen iets misgaat in het deel van de hersenen waar motoriek wordt gecoördineerd met sensorische informatie, de waarnemingen van zintuigen. We proberen dat nu te verhelpen met onder meer fysiotherapie maar er is nog veel onduidelijk. Ik had begrepen dat Croiset ook patiënten met zo’n stoornis had geholpen en dat intrigeerde me. Had hij succes? En ging het daarbij dan om een placebo-effect?’
En? Wat deed hij?
‘De bijna negenhonderd medische dossiers die bewaard zijn gebleven, maakten lang niet altijd duidelijk wat er aan de hand was. Slechts 62 dossiers zijn goed gedocumenteerd, met brieven van artsen, en bij twintig was sprake van een gediagnosticeerd neurologisch probleem, mijn terrein dus. Van die patiënten heb ik de dossiers doorgenomen. Ik heb echt heel kritisch gekeken, door uit te gaan van de rapportages van artsen over het verloop van de ziekte. Zeven patiënten bleken daadwerkelijk opgeknapt of zelfs genezen. Er was alleen geen conversiestoornis te bekennen. Het ging om vier patiënten met polio, een met epilepsie, een man met een hernia en een kind met een hersenbeschadiging.’.
Maar hoe genas hij die patiënten dan?
‘Door te doen wat artsen hadden moeten doen. Zijn succes is terug te voeren op het falen van de reguliere hulpverlening. Zo waren de poliopatiënten onvoldoende gestimuleerd om hun resterende spierkracht te trainen. Wat kapot is, is kapot, las ik in het dossier over hun aangetaste spieren. Dat is gewoon slechte geneeskunde. Croiset stimuleerde die patiënten om te gaan oefenen, met succes. Bij andere patiënten nam hij angst weg. Een herniapatiënt durfde bijvoorbeeld een operatie niet aan omdat hij bang was voor de complicaties waarover de chirurg hem had verteld. Croiset stelde de patiënt gerust, waarna die zich alsnog liet opereren en herstelde. Dat resultaat komt voor zijn rekening.’
Valt er toch een les te trekken?
‘Artsen moeten nu veel meer dan vroeger uitleggen wat er mogelijk mis kan gaan bij een behandeling. Doen ze dat niet en ontstaan er complicaties, dan hebben ze echt een probleem. Maar geruststellen hoort ook bij het vak, dat laat Croiset eens te meer zien. Je moet patiënten voorlichten maar daarna bij de hand nemen, ze helpen een beslissing te nemen. Ik heb vaak genoeg gezien dat het daaraan ontbreekt.’
En tijd nemen voor patiënten misschien? Bijna een miljoen Nederlanders zijn onder behandeling van een alternatieve genezer. Hoe verklaart u dat?
‘Ik had daar eens een discussie over met een patiënt, een slimme man die met zijn klachten naar een homeopaat was geweest. Waarom doet u dat nou?, vroeg ik hem verbaasd. Had u niet in de gaten dat het een rare behandeling was? Jawel, antwoordde hij, maar ik vond uw behandeling ook raar. Ik gaf hem infusen met immunoglobulinen en daar had ik een verhaal bij verteld dat hij kennelijk onbegrijpelijk had gevonden.
‘Wij artsen maken onderscheid tussen wat echte geneeskunde is en wat niet, maar voor de buitenwereld is dat minder scherp. Patiënten zoeken hulp, het maakt ze vaak niet uit waar. Waarom patiënten naar alternatieve genezers gaan, is nooit goed uitgezocht. Ik geloof niet dat kwakzalvers meer tijd hebben, wel dat ze meer hoop geven. Mogelijk verklaart dat hun succes.
‘Daar kunnen artsen nog van leren. Dat vermaarde placebo-effect is niet anders dan betekenis geven aan iets. Als de dokter verzucht: nou vooruit, we gaan maar eens andere pillen proberen, ik ben benieuwd of die wel effect hebben, dan werken ze echt een stuk minder dan wanneer diezelfde dokter zegt: ik ben blij dat we nu met die andere pillen aan de slag kunnen, hier geloof ik veel meer in.’
Wat was de meest opmerkelijke genezing die u in de dossiers aantrof?
‘Dat ging om de vrouw van een huisarts die een tijdlang was beademd in het academisch ziekenhuis in Utrecht. Ze was zodanig opgeknapt dat ze van de beademing af mocht. Maar steeds als de artsen haar van de apparatuur wilden loskoppelen, raakte ze zo in paniek dat ze dreigde te stikken. Haar man vroeg Croiset om hulp en toen las ik in het dossier toch zo iets aparts. Croiset wilde haar aanvankelijk niet behandelen omdat de vrouw voldoende was hersteld om zelfstandig te ademen. En zijn therapie was toch echt meer dan louter suggestie, liet hij fijntjes weten. Waarop de specialist in het ziekenhuis haar man een hint gaf: zeg hem dan dat de spierkracht nog niet helemaal voldoende is en vraag of hij het laatste zetje kan geven. Croiset kwam daarop naar het ziekenhuis, deed daar zijn magische handelingen en de vrouw kon van de beademing af.’
Een magnetiseur die een patiënt behandelt in het ziekenhuis, op verzoek van de specialist, gaat dat niet heel ver?
‘Ik heb zo’n vraag ook een keer gehad. Op mijn afdeling lag een patiënt na een verkeersongeval in een diep coma en de familie had gevraagd of Bob Smalhout, gepensioneerd hoogleraar anesthesiologie, eens kon komen kijken. Smalhout was fan van genezend medium Jomanda en suggereerde om haar aan het bed te roepen. Of wij dat goed vonden? Ik was het hoofd van de afdeling en het zaakje werd bij mij neergelegd. Wat moest ik? Ik kon niet goedkeuren dat ze onze patiënt kwam behandelen in het ziekenhuis, want daarmee zou ik in feite haar therapie onderschrijven. Ik vond een middenweg, vertelde de familie dat Jomanda gewoon op bezoek kon komen. Wat ze tijdens het bezoekuur zou doen, daar had ik immers niets over te vertellen. Zo is het gegaan. Het heeft niets geholpen.’
Betekent uw onderzoek nu de ontmaskering van Croiset als genezer of kon hij toch wat?
‘Ik heb alleen de patiënten bestudeerd met neurologische klachten, wat hij voor anderen betekende heb ik niet onderzocht. Dat hij echt iets kon, heb ik niet kunnen aantonen. Het magnetiseren had geen effect, het waren niet zijn ‘genezende handen’ die genazen.
‘Ga thuis oefenen, zei hij vaak tegen patiënten, en denk daarbij aan mij. Dan zal ik ook aan jou denken. Dan vond ik uitgetypte telefoongesprekken die als volgt verliepen:
Patiënt: ‘U heeft ook aan mij gedacht?’
Croiset: ‘Jazeker.’
Patiënt ‘En was dat meestal om 7 uur ‘s avonds?’
Croiset: ‘Dat zou heel goed kunnen.’
https://www.volkskrant.nl/cultuur-media ... ~b3de2365/